Door een overheid toe te staan een werknemer met wie zij een arbeidsovereenkomst heeft gesloten (contractuele werknemers), te ontslaan, zonder die overheid ertoe te verplichten die werknemer vooraf te horen, doet art. 35 van de wet van 3 juli 1978, dat een van de in art. 32, 3°, van deze wet bedoelde wijzen van ontslag is, een verschil in behandeling ontstaan tussen die werknemers en de statutaire ambtenaren, die, overeenkomstig het algemeen beginsel van behoorlijk bestuur
audi alteram partem, het recht hebben te worden gehoord.
Het algemeen beginsel van behoorlijk bestuur audi alteram partem legt de overheid de verplichting op de persoon ten aanzien van wie, om redenen die verband houden met zijn persoon of zijn gedrag, een ernstige maatregel wordt overwogen, voorafgaandelijk te horen. Dat beginsel is aan de overheid opgelegd wegens haar bijzondere aard, namelijk dat zij noodzakelijkerwijs als behoedster van het algemeen belang handelt en dat zij met volle kennis van zaken moet beslissen wanneer zij een ernstige maatregel neemt die verband houdt met het gedrag of de persoon van de adressaat ervan.
Het beginsel audi alteram partem houdt in dat het personeelslid dat wegens een negatieve beoordeling van zijn gedrag een ernstige maatregel dreigt te ondergaan, daarvan vooraf op de hoogte wordt gebracht en zijn opmerkingen dienstig kan doen gelden. Het objectieve verschil tussen de statutaire arbeidsrelatie en de contractuele arbeidsrelatie kan, voor de personeelsleden van een overheid, een verschil in behandeling bij de uitoefening van het door het beginsel van behoorlijk bestuur audi alteram partem gewaarborgde recht niet verantwoorden.
art. 35, derde lid, van de wet van 3 juli 1978, met betrekking tot het ontslag om dringende reden, bepaalt dat «ontslag om een dringende reden [...] niet meer zonder opzegging of vóór het verstrijken van de termijn [mag] worden gegeven, wanneer het feit ter rechtvaardiging ervan sedert ten minste drie werkdagen bekend is aan de partij die zich hierop beroept». De ministerraad voert aan dat uit die korte termijn de onmogelijkheid voor de administratieve overheid zou voortvloeien om de contractuele werknemer te horen die zij zou willen ontslaan.
Uit de rechtspraak van het Hof van Cassatie vloeit evenwel voort dat, volgens artikel 35, derde lid, van de wet van 3 juli 1978, «het feit dat aanleiding geeft tot het ontslag om dringende redenen, [...] aan de ontslaggevende partij bekend is, wanneer deze omtrent het bestaan van dat feit en de omstandigheden die daarvan een dringende reden kunnen maken, voldoende zekerheid heeft om met kennis van zaken een beslissing te kunnen nemen, inzonderheid voor haar eigen overtuiging en tevens tegenover de andere partij en het gerecht; dat het voorafgaande verhoor van de werknemer, ongeacht het resultaat en volgens de omstandigheden van de zaak, een maatregel kan vormen die de werkgever een dergelijke zekerheid geeft; dat uit de omstandigheid dat de werkgever besloot de werknemer te ontslaan na een onderhoud, op grond van feiten waarmee hij vóór dat onderhoud bekend was, niet kan worden afgeleid dat hij reeds op dat ogenblik beschikte over alle gegevens die hij nodig had om met kennis van zaken te beslissen;» (Cass. 14 oktober 1996, Arr.Cass. 1996, nr. 380).
Aldus vangt de termijn om te ontslaan, in een dergelijk geval, pas aan vanaf dat verhoor.
Voormeld art. 35 van de voormelde wet van 3 juli 1978 belet een overheid niet, in haar hoedanigheid van administratieve overheid, om het algemeen beginsel van behoorlijk bestuur audi alteram partem in acht te nemen en de werknemer te horen alvorens tot het ontslag over te gaan, zelfs indien dat ontslag op een dringende reden is gebaseerd.