Samenvatting
Onder "syndicale overtuiging" begrijpt men het feit dat men zich bij syndicale ideeën aansluit, zonder evenwel bij een vakbond aangesloten te moeten zijn. Vakbondslidmaatschap is ook door de Antidiscriminatiewet beschermd. Onder deze beschermingsgrond valt niet alleen het hebben van een bepaalde syndicale overtuiging, maar ook het lidmaatschap van een syndicale organisatie en de daarbij horende activiteit (bijvoorbeeld deelname aan een staking of een betoging).
Artikel 4 van de Antidiscriminatiewet bepaalt:
"Voor de toepassing van deze wet verstaat men onder:
1. arbeidsbetrekkingen: de betrekkingen die ondermeer omvatten de werkgelegenheid, de voorwaarden voor toegang tot arbeid, de arbeidsvoorwaarden, en de ontslagregelingen, en dit:
- zowel in de openbare als in de private sector;
- zowel voor arbeid in loondienst, als voor onbetaalde arbeid, arbeid verricht in het kader van stageovereenkomsten, leerovereenkomsten, beroepsinlevingsovereenkomsten en startbaanovereenkomsten of arbeid als zelfstandige;
- voor alle niveaus van de beroepshiërarchie en voor alle activiteitstakken;
- ongeacht de statutaire of contractuele regeling van de persoon die arbeid verricht;
- met uitzondering echter van de arbeidsverhoudingen die worden aangegaan met de in de artikelen 9 en 87 van de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen bedoelde organen en instellingen en met uitzondering van de in artikel 127, 1, 2, van de Grondwet bedoelde arbeidsverhoudingen in het onderwijs;
(. . .)
4. beschermde criteria: leeftijd, seksuele geaardheid, burgerlijke staat, geboorte, vermogen, geloof of levensbeschouwing, politieke overtuiging, syndicale overtuiging, taal, huidige of toekomstige gezondheidstoestand, een handicap, een fysieke of genetische eigenschap, sociale afkomst;
6. direct onderscheid: de situatie die zich voordoet wanneer iemand ongunstiger wordt behandeld dan een ander in een vergelijkbare situatie wordt, is of zou worden behandeld op basis van รฉรฉn van de beschermde criteria;
7. directe discriminatie: direct onderscheid op grond van een beschermd criterium dat niet gerechtvaardigd kan worden op grond van de bepalingen van titel Il
8. indirect onderscheid: de situatie die zich voordoet wanneer een ogenschijnlijk neutrale bepaling, maatstaf of handelwijze personen gekenmerkt door een bepaald beschermd criterium, in vergelijking met andere personen bijzonder kan benadelen;
9. indirecte discriminatie: indirect onderscheid op grond van een beschermd criterium dat niet gerechtvaardigd kan worden op grond van de bepalingen van titel ll."
Artikel 5.2 van de Antidiscriminatiewet bepaalt dat zij van toepassing is op:
"3. de bepalingen en de praktijken inzake de beëindiging van de arbeidsbetrekking, waaronder onder meer, doch niet uitsluitend, wordt begrepen :
- de ontslagbeslissing;
- de bepaling en de toepassing van de voorwaarden en de modaliteiten van het ontslag;
- de bepaling en de toepassing van de criteria bij de ontslagselectie;
- de toekenning en de bepaling van vergoedingen naar aanleiding van de beรซindiging van de professionele relatie;
- de maatregelen die worden getroffen naar aanleiding van de beรซindiging van de professionele relatie".
Artikel 7 van de Antidiscriminatiewet bepaalt dat elk direct onderscheid op grond van één van de beschermde criteria een directe discriminatie vormt, tenzij dit directe onderscheid objectief wordt gerechtvaardigd door een legitiem doel en de middelen voor het bereiken van dat doel passend en noodzakelijk zijn.
Artikel 28.1 van de Antidiscriminatiewet bevat de bewijsregels en luidt als volgt:
"1. Wanneer een persoon die zich slachtoffer acht van een discriminatie, het Centrum of een van de belangenverenigingen voor het bevoegde rechtscollege feiten aanvoert die het bestaan van een discriminatie op grond van een van de beschermde criteria kunnen doen vermoeden, dient de verweerder te bewijzen dat er geen discriminatie is geweest.
2. Onder feiten die het bestaan van een directe discriminatie op grond van een beschermd criterium kunnen doen vermoeden, wordt onder meer, doch niet uitsluitend, begrepen:
1. de gegevens waaruit een bepaald patroon van ongunstige behandeling blijkt ten aanzien van personen die drager zijn van een welbepaald beschermd criterium; onder meer verschillende, los van elkaar staande bij het Centrum of een van de belangenverenigingen gedane meldingen; of
2. de gegevens waaruit blijkt dat de situatie van het slachtoffer van de ongunstigere behandeling, vergelijkbaar is met de situatie van de referentiepersoon."
Rekening houdend met voormelde regels moet de heer - feiten aanvoeren die het bestaan van een discriminatie op grond van syndicale overtuiging kunnen doen vermoeden.
De aangevoerde feiten moeten voldoende sterk en pertinent zijn. Het volstaat niet dat een persoon aantoont het voorwerp te zijn geweest van een ongunstige behandeling. Hij dient tevens de feiten te bewijzen die erop lijken te wijzen dat die ongunstige behandeling is ingegeven door ongeoorloofde motieven.
Te dezen oordeelt het arbeidshof dat de heer X faalt in deze op hem rustende bewijslast.
Een ontslag daag na en wegens een laattijdig medegedeelde afwezigheid, zijnde een dag waarop een provinciale staking was aangekondigd is geen indicatie voor het bestaan van een discriminatie op grond van syndicale overtuiging en volstaat niet om het bestaan van discriminatie te kunnen doen vermoeden.