Alle middelen van recht zijn dienstig voor het bedoelde bewijs, zo ook getuigen en vermoedens.
Een (gedeeltelijke) aantasting/ verzwakking van de wil (voortvloeiend uit hetzij een psychische hetzij een fysieke aandoening) is voldoende om tot ongezondheid van geest in de zin van artikel 901 BW te besluiten.
Art. 901 BW stelt: Om een schenking onder de levenden te kunnen doen of een testament te kunnen maken, moet men gezond van geest zijn.
Artikel 901 BW is geen loutere herhaling van het gemeenrechtelijke toestemmingsvereiste van de artikelen 1109 e.v. BW. Testamenten en schenkingen moeten bij gebrek aan helderheid van geest niet alleen worden nietig verklaard op grond van een totale afwezigheid van toestemming of op grond van de gewone wilsgebreken zoals dwaling, geweld of bedrog, maar ook bij elke aantasting, zelfs verzwakking/verstoring van de wil.
Toch wordt de ongezondheid van geest niet vermoed.
Het (tegen)bewijs van de ongezondheid van geest is aan strenge vereisten gebonden. ). Dit dient op precieze wijze te worden geleverd en mag geen twijfel laten bestaan.
In de eerste plaats moet de ongezondheid van geest omstandig, met precisie en met uitsluiting van redelijke twijfel worden aangetoond.
Bovendien volstaat (los van het geval van rechterlijke bescherming met wils- en handelingsonbekwaamheid om te schenken/legateren) geen enkele geestesstoornis op zich om een legaat/schenking te vernietigen maar moet telkens worden bewezen dat de vrije en bewuste wilsuiting van de beschikker daardoor in concreto wordt belemmerd. Tot slot moet de aantasting van de wil bestaan en bewezen op het ogenblik van de schenking/het legaat zelf.
Aangezien schenker/de testator steeds wordt vermoed gezond van geest te zijn op het ogenblik van de opmaak van zijn testament, moet diegene die op grond van zijn ongezondheid van geest de nietigheid van een rechtshandeling inroept, het bewijs daarvan aanbrengen.
De uitsluiting van erfgerechtigden bewijst geen ongezondheid van geest.
Een beverige handtekening in een schenkingsakte of op een testament zegt vanzelfsprekend niets over de al dan niet gezondheid van geest.
Beverigheid hoeft niets van doen te hebben met een ongezonde geest. Zij kan bijvoorbeeld evengoed verband houden met stress en/of het verkeren in een niet-alledaagse situatie zoals deze voor een cliënt op een notariskantoor.
De opname in een woon- en zorgcentrum omdat het alleen/zelfstandig thuis wonen niet langer is aangewezen, bewijst geen wilsongeschikt (al dan niet voorafgaand aan de opname).
Geheugenverlies (op korte termijn) staat als zodanig niet gelijk met wilsongeschiktheid, beginnende dementie zonder relevante repercussie op de wilsgeschiktheid evenmin.
Vergissingen tussen BEF en euro (wat wel vaker voorkomt bij oudere mensen) bewijst geen ongezondheid van geest evenmin als vaststellingen ruim na de schenking/opstelling van het testament.
Erfenisbejaging wordt niet vermoed en dient bewezen.
Hoewel een notaris (per hypothese) geen medische scholing heeft genoten, mag worden verondersteld dat hij zich afzijdig houdt van rechtshandelingen met klinkklaar wilsongeschikte partijen.
Gezondheid van geest/wilsgeschiktheid is overigens een juridisch concept, veeleer dan een medisch concept. De notaris is als juridische expert derhalve bekwaam om hierover te oordelen.
Een rechterlijk bevel tot overlegging van medische dossiers (met toepassing van art. 877 Ger.W. en/of prealabel medisch deskundigenonderzoek post mortem zijn in de gegeven omstandigheden van j(een vermoeden van) juridisch vastgestelde bekwaamheid niet opportuun, wanneer hij die de ongezondheid van geest inroept faalt in het bewijs van ongezondheid van geest.
Onderzoeksmaatregelen kunnen overigens niet dienen om een falende bewijslast op te vangen.