Overeenkomstig artikel 301, § 2, eerste lid BW kan de rechtbank op verzoek van de “behoeftige” ex-echtgenoot een uitkering tot levensonderhoud toestaan ten laste van de andere ex-echtgenoot;
Uit de voorbereidende werkzaamheden van de wet van 27 april 2007 blijkt zeer duidelijk blijkt dat de wetgever hiermee beoogde de economisch zwakste of minst begoede ex-echtgenoot principieel onderhoudsgerechtigd te maken ten aanzien van de economisch sterkste of meest begoede ex-echtgenoot - los van de schuldvraag en los van de procespositie als eiser respectievelijk verweerder in de echtscheidingsprocedure - en de economisch sterkste ex-echtgenoot principieel onderhoudsplichtig te maken ten aanzien van de economisch zwakste.
De wetgever van 27 april 2007 is afgestapt van de vroegere referentiestandaard van de onderhoudsuitkering na echtscheiding (in oud art. 301, § 1 BW), namelijk dat de onderhoudsgerechtigde ex-echtgenoot in staat gesteld diende te worden in zijn bestaan te voorzien op een gelijkwaardige wijze als tijdens het samenleven van de echtgenoten;
Gelet op de opheffing van deze vroegere regel, kan het behoud van de levensstandaard van tijdens het samenleven niet langer de verplichte referentiestandaard zijn voor de begroting van de onderhoudsuitkering na echtscheiding op grond van onherstelbare ontwrichting
Artikel 301, § 3, eerste lid BW bepaalt dat de familierechtbank het bedrag van de onderhoudsuitkering na echtscheiding vastlegt die ten minste de staat van behoefte van de uitkeringsgerechtigde moet dekken.
De wet voegt er aan toe dat de familierechtbank hierbij rekening houdt:
- enerzijds met de inkomsten en mogelijkheden van de ex-echtgenoten;
- anderzijds met de aanzienlijke terugval van de economische situatie van de uitkeringsgerechtigde (art. 301, § 3, tweede lid BW);
Met andere woorden is de vraag vandaag niet meer in de eerste plaats wat het ontbonden huwelijk te bieden had indien het was blijven voortbestaan, maar wél wat de principieel onderhoudsgerechtigde ex-echtgenoot op economisch vlak geïnvesteerd heeft in dat huwelijk;
Anders voorgesteld, moet volgens de uitdrukkelijke bewoordingen van deze wettelijke bepaling, de rechter bij de begroting van de onderhoudsuitkering na echtscheiding rekening moet houden met volgende factoren:
• van de ene kant in hoofde van de principieel onderhoudsgerechtigde
- enerzijds diens inkomsten en diens mogelijkheden om inkomsten te verwerven;
- en anderzijds de terugval van diens economische situatie, maar enkel voor zover die aanzienlijk is;
• van de andere kant in hoofde van de principieel onderhoudsplichtige:
- diens inkomsten en diens mogelijkheden om inkomsten te verwerven;
De wet bepaalt verder bepaalt dat, om de terugval van de economische situatie van de principieel onderhoudsgerechtigde te waarderen, de rechter zich met name moet steunen op volgende gegevens:
1°) de duur van het huwelijk: de wetgever beoogt hiermee dat de referentiestandaard hoger is naarmate het huwelijk van partijen langer heeft geduurd;
2°) de leeftijd van partijen: de wetgever beoogt hiermee dat de onderhoudsgerechtigde echtgenoot een beter lot verdient op oudere leeftijd, waarbij (voltijdse) herinschakeling op de arbeidsmarkt moeilijker is;
3°) het gedrag van partijen tijdens het huwelijk inzake de organisatie van hun noden en - in voorkomend geval - het ten laste nemen van de kinderen tijdens het samenleven of daarna; de wetgever beoogt hiermee dat de principieel onderhoudsgerechtigde aanspraak kan maken op een hoger bedrag naar gelang de keuzes die de echtgenoten tijdens het samenleven samen maakten die de professionele loopbaan van de onderhoudsgerechtigde belemmerd hebben;
Uit het geheel van die bepalingen volgt dat de rechter bij het vaststellen van de onderhoudsuitkering na echtscheiding niet alleen rekening kan houden met de terugval van de economische situatie van de uitkeringsgerechtigde die het gevolg is van de keuzes die de echtgenoten tijdens het samenleven hebben gemaakt - hetgeen evenwel het uitgangspunt is -maar dat hij ook, voor zover daartoe bijzondere redenen voorhanden zijn zoals de zeer lange duur van het huwelijk of de zeer hoge leeftijd van de uitkeringsgerechtigde of de slechte medische toestand van de uitkeringsgerechtigde, rekening kan houden met de aanzienlijke terugval van diens economische situatie wegens de echtscheiding.
Indien een van beide echtgenoten een beroepscarrière verder uitbouwt terwijl de andere niet of nauwelijks werkt maar zorgt voor het huishouden en voor de in het gezin opgenomen kinderen (zelfs indien deze niet gemeenschappelijk waren), mag verondersteld worden dat zulks gebeurd is in onderling overleg tussen de echtgenoten, tenzij tegenbewijs.
De wet beaalt evenwel niet dat het bedrag van de onderhoudsuitkering na echtscheiding aldus bepaald moet worden waardoor het die terugval in de economische situatie (wegens het huwelijk) van de principieel onderhoudsgerechtigde volledig compenseert, maar enkel dat de rechter deze aanzienlijke terugval mede in rekening moet brengen om het bedrag van de onderhoudsuitkering na echtscheiding te bepalen.
Een onderhoudsgerechtigde kan bij de bepalingen van haar mogelijkheden geen huurlast in rekening brengen, gesteund op de hoge huwelijksstandaard tijdens het huwelijk, derwijze dat de huurlast haar persoonlijke mogelijkheden om inkomsten te verwerven tijdens het huwelijk wordt overtroffen.
Bij de bepaling van de mogelijkheden van de onderhoudsplichtige dient de rechter geen rekening te houden met al te vage verschafte gegevens inzake inkomsten, die op ongeloofwaardige wijze een gebrek aan aangegeven inkomsten vermelden, wanneer deze onwaarschijnlijk worden gemaakt door indiciën waaronder het onder zich houden van dure wagens. Het bezit van aandelen in diverse vennootschappen, maakt het bewijs uit van een vermogen en mogelijkheden.
Een voorafgaande overeenkomst tussen de partijen, waarin de onderhoudsplichtige zich verbond tot betaling van een bepaald bedrag kan door de rechter in rekening worden gebracht ter bepaling van de mogelijkheden van de onderhoudsplichtige.
De rechter dient rekening houden met de afwezigheid van bewijskrachtige stukken inzake een beweerd en niet bewezen al te laag inkomen van de onderhoudsplichtige, zonder dat op basis hiervan zo maar het door de onderhoudsgerechtige gevorderde bedrag kan worden toegewezen en waarbij dus nog steeds rekening dient gehouden dat een onderhoudsvordering na echtscheiding geen vordering kan zijn tot behoud van een stand met zelfde voordelen en levensstandaard als tijdens het huwelijk.