Afstand van recht is gebaseerd op de (veronderstelde) wil van de titularis van dit recht; bij rechtsverwerking daarentegen kan het recht tenietgaan tegen deze wil.
Wanneer een partij na verloop van een zekere tijd haar recht wil uitoefenen door de procedure op te starten, leidt dit op zich tot de conclusie dat zij niet verzaakt heeft of stilzwijgend afstand heeft gedaan; dergelijke verzaking of afstand wordt ook niet vermoed en moet bovendien strikt worden uitgelegd door afleiding uit feiten welke voor geen andere uitleg vatbaar zijn.
Er is geen algemeen rechtsbeginsel van rechtsverwerking; een partij verliest een door de wet toegekend recht niet door het aannemen van een houding die met dit recht strijdig is of door dit recht niet onmiddellijk uit te oefenen behoudens bij misbruik van dit recht, verjaring of bij het zich voordoen van uitzonderingen die de wet bepaalt.
Het louter stilzitten brengt geen verlies van recht met zich (Antwerpen 11 februari 1998, AJT 1998-99, 132) om de eenvoudige reden dat die houding objectief niet onverenigbaar is met dat recht.
Ook al wordt jarenlang een onderhoudsbijdrage voor een kind niet niet gevorderd, toch volstaat het louter tijdsverloop niet om bij de schuldenaar van het onderhoudsgeld een rechtmatig vertrouwen te wekken dat de schuldeiser deze rechten op onderhoudsgeld niet meer zou uitoefenen en volstaat dit evenmin om de uitoefening van dit recht te ontzeggen aan de schuldeiser van het onderhoudsgeld.
Bovendien is de onderhoudsplicht van de ouders opzichtens hun kinderen van openbare orde en kan er geen afstand van gedaan worden.
De retroactieve vordering tot het bekomen van onderhoudsgeld noopt moet de rechter tot omzichtigheid nu deze retroactiviteit de onderhoudsplichtige in (nog ernstiger) moeilijkheden kan brengen, hetgeen in het nadeel van het kind zelf kan komen.
De partij die deze retroactiviteit vordert moet dan een redelijke verantwoording te kunnen geven waarom de onderhoudsvordering niet vroeger werd gesteld.
Het vragen, zelfs informeel, van een onderhoudsbijdrage is elementair voor de toekenning ervan; in het andere geval loopt, zoals gesteld, de met rust gelaten schuldenaar effectief het gevaar als gevolg van een al te ruime retroactiviteit in ernstige en zelfs onoverkomelijke financiële problemen te komen doordat hij zijn leven op een redelijke en aanvaardbare wijze heeft georganiseerd zonder met een potentiële onderhoudsaanspraak rekening te houden.
De onderhoudsverplichting opzichtens een kind wordt van dag tot dag uitgevoerd en retroactiviteit mag niet leiden tot persoonlijke verrijking temeer daar het kind dient verondersteld te worden over de periode voorafgaand aan het instellen van de vordering gekregen te hebben wat het nodig had.