Een samenlevingsovereenkomst of concubinaatsovereenkomst die niet notarieel is vastgesteld heeft voor wettelijk samenwonenden geen waarde
De opstelling van een samenlevingsovereenkomst dient notarieel te geschieden voor wettelijke samenwoningen. Zij kan onderhands (eventueel met tussenkomst van een advocaat) bij feitelijke samenwoningen.
Een onderhandse samenlevingsovereenkomst die geen notariële bevestiging heeft gekregen ten tijde van de wettelijke samenwoning kan niet (meer) dienen voor gewezen wettelijk samenwonenden.
In tegenstelling tot feitelijk samenwonenden die vormvrije overeenkomsten kunnen aangaan, zijn wettelijk samenwonenden verplicht om hun overeenkomst bij notariële akte te laten verlijden (art. 1478, vierde lid BW). De registratie van een onderhandse overeenkomst voldoet niet. De notariële vorm is een geldigheidsvereiste zodat het gebrek met een absolute nietigheid wordt gesanctioneerd.
Met de notariële vorm beoogt de wetgever een grotere rechtszekerheid, zo ook dienstig toezicht op de legaliteit van de overeenkomst.
Wanneer in een formele verklaring tot wettelijke samenwoning (in de zin van art. 1476, § 1 BW) kunnen partijen aangeven geen overeenkomst in de zin van artikel 1478 (vierde lid) BW te hebben gesloten. Op die manier bevestigen ze dan op gestandaardiseerde wijze, over geen (dienstige) samenlevingsovereenkomst (meer) te beschikken.
Ook (gewezen) wettelijk samenwonenden kunnen geen rechten (meer) ontlenen aan een onderhandse samenlevingsovereenkomst.
Een (ex) wettelijk samenwonende han het gebrek aan een notariële overeenkomst bezwaarlijk verhelpen met de stelling als zou het hier (enkel) gaan om een vordering tussen (gewezen) wettelijk samenwonende partners die geen notariële regeling/omkadering behoeft.
Te dezen gaat het hier niet (zomaar) om (de concretisering van) een vordering tussen (gewezen) wettelijk samenwonende partners (in het raam van een ruimere notariële regeling). Het gaat hier niet om een concrete vordering binnen een notariële omkadering. De concretisering van een vordering in het raam van een ruimere notariële regeling is inderdaad doenbaar middels een onderhands geschrift.
Hier gaat het echter als zodanig om een (ruimere/omkaderende) vermogensrechtelijke regeling van de (wettelijke) samenwoningsrelatie met het oog op afwikkeling ervan bij scheiding. Het gaat hier meer precies ook om een regeling omtrent de woning in geval van scheiding. Dergelijke regeling onderstelt een notarieel kader, gelet op artikel 1478, vierde lid BW. Bij gebrek aan een notarieel kader (tot vermogensrechtelijke regeling van de wettelijke samenwoning) kunnen de partners bezwaarlijk onderhands concretiseren.
Pijnpunt in deze zaak is bovendien een aanspraak gesteund op een onderhandse overeenkomst die niet beantwoordt aan een dienovereenkomstige investering.
Op die manier blijkt de financiële afspraak omtrent de woning, die maakt dat de ene bij de beëindiging van de samenwoningsrelatie een substantiële vergoeding moet betalen aan de andere die de facto neerkomt op een beëindigingsvergoeding dan wel een schadevergoeding omwille van de beëindiging van de samenwoningsrelatie.
Dergelijke afspraken ontberen een rechtsgeldige/geoorloofde oorzaak (in de zin van art. 1108 BW) voor zover zij op onredelijke wijze de individuele vrijheid fnuiken (in voorkomend geval tot beëindiging van de wettelijke samenwoning met toepassing van art. 1476, § 2 BW.
Een beëindigingsvergoeding/schadevergoeding/verbrekingsvergoeding is eveneens uit den boze wanneer zij aposteriori (op onredelijke wijze) afbreuk doet aan de bijdrageverplichting in de lasten van de (gewezen) samenwoning, in voorkomend geval de bijdrageverplichting in de lasten van de (gewezen) wettelijke samenwoning in de zin van artikel 1477, §3 BW. Krachtens artikel 1478, vierde lid BW inzake wettelijke samenwoning kan overigens niet worden ingegaan tegen het dwingende artikel 1477 BW. Het gaat dus niet op te voorzien in een vergoeding bij de beëindiging van de samenwoning om op die manier de bijdrageverplichting in de lasten van de (gewezen) samenwoning (aan de zijde van de partner voor wie in de vergoeding is voorzien) te neutraliseren.