De rechter kan krachtens art. 745quater, § 2, vierde lid BW, indien het billijk wordt geacht wegens omstandigheden die eigen zijn aan de zaak, ingaan op een vordering tot omzetting van erfrechtelijk vruchtgebruik, ook al wordt zij door de langstlevende echtgenoot ingesteld na de in het eerste lid van art. 745quater, § 2 BW bedoelde termijn van vijf jaar na het openvallen van de nalatenschap.
De rechter kan daarbij zowel economische als niet-economische omstandigheden in acht nemen en aldus bv.
(1) de aanzienlijke spanningen en het wantrouwen tussen de vruchtgebruiker enerzijds en de blote eigenaars anderzijds;
(2) het sterk verouderde karakter van het bedoelde vastgoed;
(3) de noodzaak van structurele herstellingen dan wel renovatie en
(4) de beperkte mogelijkheden van de weduwe met beperkte inkomsten om de aanzienlijke kosten dienaangaande (voor zover die voor haar rekening zijn mede in het licht van de artt. 605-606 BW) te dragen.
Ingeval in het raam van de omzettingsverrichtingen de met vruchtgebruik belaste goederen worden verkocht aan een derde, wordt de verkoopprijs verhoudingsgewijs verdeeld tussen de (gewezen) vruchtgebruiker en de blote eigenaars (W. Pintens e.a., Familiaal vermogensrecht, Antwerpen, Intersentia, 2010, p. 799, nr. 1509).
De berekening van het vruchtgebruik gebeurt overeenkomstig art. 745sexies, § 3 BW. Deze bepaling is gewijzigd door de wet waardering vruchtgebruik van 22 mei 2014. Zij is pas in werking getreden tien dagen na de bekendmaking in het Belgisch Staatsblad van de eerste omzettingstabellen («Nieuwe wetgeving en wetsvoorstellen» in W. Pintens en Ch. Declerck, Patrimonium 2014, Brugge, die Keure, 2014, 75-77; D. Sterck, «La valorisation légale de l’usufruit viager», JT 2014, 561-563). Op die manier is zij (pas) in werking getreden op 25 januari 2015. Vanaf dat ogenblik is de nieuwe regeling van toepassing op alle vorderingen tot omzetting van vruchtgebruik ingediend na de inwerkingtreding van de wet, zoals in casu (R. Barbaix, Handboek familiaal vermogensrecht, Antwerpen, Intersentia, 2016, p. 517-518, nrs. 916-918). Het is irrelevant wanneer het vruchtgebruik waarvan de omzetting wordt gevorderd, is ontstaan.
Het komt in de eerste plaats aan de notaris-vereffenaar toe om de omzetting concreet invulling te geven (art. 745sexies, § 2, tweede lid BW; zie ook: C. De Busschere, «De wettelijke opdracht van de notarissen bij gerechtelijke omzetting van het vruchtgebruik van de langstlevende echtgenoot», RW 2010-11, 130 e.v.),
Krachtens art. 745quater, § 4 BW kan de rechter nooit een vordering tot omzetting van het vruchtgebruik met betrekking tot de gezinswoning inwilligen zonder de toestemming van de langstlevende echtgenoot (A. Verbeke, «Vruchtgebruik van de langstlevende echtgenoot» in W. Pintens (ed.), De vereffening van de nalatenschap, Antwerpen, Intersentia, 2007, p. 56, nr. 36). Dit vetorecht is absoluut (Antwerpen 8 mei 2000, RW 2000-01, 1279), zodat de rechter het niet kan negeren.
De opname van de vordering tot omzetting van het erfrechtelijk vruchtgebruik in de ingestelde vordering valt onder het mandaat ad litem van de raadsman.