Notarissen zijn openbare ambtenaren aangesteld om alle akten en contracten te verlijden waaraan partijen de authenticiteit van overheidsakten moeten of willen doen verlenen, de dagtekening ervan te verzekeren, ze in bewaring te houden en er grossen en uitgiften van af te geven (zie art. 1, eerste lid Wet Notarisambt).
Notarissen zijn (wettelijk) verplicht hun dienst te verlenen wanneer zij daartoe worden verzocht (zie art. 3 Wet Notarisambt).
Ongeacht de aard van hun opdracht (gerechtelijk of niet), staat het notarissen weliswaar vrij om aan de verzoekende partij(en) vooraf een provisie te vragen op hun kosten en erelonen (die pas na de voltooiing van hun taak definitief zullen worden afgerekend). Maar de eventuele weigering van de daartoe aangezochte partij(en) om deze gevraagde provisie te betalen zal, in voorkomend geval, de notaris niet ontslaan van zijn voormelde wettelijke verplichting, zoals vervat in art. 3 van de Wet op het Notarisambt.
Geen enkele (wettelijke of reglementaire) bepaling machtigt de notaris immers om zijn (wettelijk verplichte) medewerking te weigeren als hem geen provisie wordt betaald. Dat laatste is de lege lata (d.w.z. naar actueel geldend recht) nog altijd het geval.
Weliswaar dient de notaris een kwijtschrift af te leveren (onder meer) telkens als hij sommen als provisie ontvangt. Maar alvast déze (reglementaire) bepaling laat de notarissen niet toe om hun (wettelijk verplichte) tussenkomst te weigeren als hen geen provisie wordt betaald.
Sinds het cassatiearrest van 24 oktober 2002, zijn de notarissen verplicht om, voorafgaandelijk aan het verlijden van om het even welk akte, zich te laten provisioneren voor de aktekosten.
Maar ook deze (zuiver reglementaire) verplichting van latere datum houdt, géén machtiging in voor notarissen om, indien betaling van de door hen gevraagde provisies wordt geweigerd, zich dan maar (prompt) ontslagen te achten van de hierboven vermelde wettelijke verplichting om hun ambt te verlenen, zoals vervat in art. 3 van de Wet op het Notarisambt. Gelet op de gangbare hiërarchie der normen, kan aan die wettelijke verplichting immers onmogelijk afbreuk worden gedaan door een KB (zie ook art. 159 Gw.), laat staan door een bepaling uit een (louter bij KB bekrachtigd) intern reglement van de eigen beroepsorganisatie van de notarissen zelf.