In het raam van een loyale procesvoering zijn partijen er toe gehouden mee te werken aan de bewijsvoering en aan een afwerking van de bewerkingen van vereffening en verdeling binnen een redelijke termijn. Daartoe dienen zij tijdig, dit wil zeggen alleszins voorafgaandelijk aan het opstellen van de staat van vereffening en verdeling, hun aanspraken met daarbij de nodige stavingsstukken aan de notaris te bezorgen.
Enkel onder deze voorwaarde kan de notaris op nuttige wijze een staat van vereffening en verdeling opstellen en deze aan partijen voorleggen, die alsdan hun eventuele zwarigheden kunnen voordragen.
Het protocol dat gesloten werd tussen de balie en het notariaat met betrekking tot de procedures van vereffening en verdeling is niets anders dan een uitvoering van dit algemeen beginsel van loyale procesvoering en heeft tot doel ervoor te zorgen dat deze procedures binnen een redelijke termijn kunnen worden afgehandeld en dat de door de rechtbank aangestelde boedelnotaris gewapend is tegen eventuele vertragingsmanoeuvres door een van de partijen. Om die reden wordt de notarissen onder meer opgelegd bij de opening van de werkzaamheden een voor elke partij bindende agenda op te stellen.
Wanneer er een procedurekalender werd bepaald waarin voorzien werd dat stukken binnen een bepaalde termijn dienden neergelegd is de neerlegging van stukken ter gelegenheid van het opstellen van het proces-verbaal van zwarigheden manifest laattijdig en dienen deze stukken geweerd.
Er anders over oordelen zou trouwens de uitholling betekenen van een overeenkomst waardoor partijen zich verbonden hebben en het zou de deur openzetten voor allerlei vertragende manoeuvres, wat niet de bedoeling kan zijn. Op die wijze zou een partij de normale afhandeling van de gerechtelijke verdeling kunnen boycotten.
De echtgenoot aan wie tijdens de echtscheidingsprocedure de gemeenschappelijke woning werd toegewezen, die hij alleen heeft gebruikt en waarvan hij het exclusieve genot heeft gehad, is hiervoor een bewoningsvergoeding verschuldigd die gelijk is aan de opbrengstwaarde van dit goed (art. 577-2, § 3, BW).
Indien de echtgenoot die het gebruik van de gemeenschappelijke woning verkrijgt, tevens onderhoudsgerechtigd is, kan de toekenning van de gemeenschappelijke woning evenwel een emanatie zijn van de onderhoudsplicht, in welk geval geen bewoningsvergoeding verschuldigd is.
Niet de kortgedingrechter, maar de rechter die de vereffening-verdeling beoordeelt, zal, rekening houdend met alle vruchten van de onverdeelde goederen, dienen te bepalen of een bewoningsvergoeding verschuldigd is