De onbewezen bewering van een echtgenoot een schulderkentenis te hebben onderschreven uit vrees voor de beëindiging van het huwelijk door de andere echtgenoot, kan niet dienen tot nietigverklaring van de overeenkomst wegens geweld.
Een schulderkentenis tussen echtgenoten met een terugbetalingsverplichting die geldt mede in geval van ontbinding van het huwelijk door echtscheiding behelst geen ongeoorloofde (art. 1172 BW) noch een (zuiver) potestatieve voorwaarde (art. 1174 BW). Noch het privé- en gezinsleven van de echtgenoten noch hun vrijheid om uit de echt te scheiden (in de zin van art. 22 GW en/of de artt. 8 en 12 EVRM) is met de schulderkentenis in het gedrang. Het gaat niet om een echtscheiding gekoppeld aan een geldelijke verplichting. Het gaat om de terugbetaling van ter beschikking gestelde gelden mede in geval van echtscheiding.
Het bestaan van geweld of dwang is een rechtsfeit en mag derhalve met alle middelen van recht worden bewezen (E. Swaenepoel, «Geweld, benadeling en gekwalificeerde benadeling: een stand van zaken naar Belgisch recht» in R. Van Ransbeeck (ed.), Wilsgebreken, Brugge, die Keure, 2006, p. 112, nr. 18).
Een rechtsfeit verschilt van een rechtshandeling in die zin dat men bij een rechtsfeit géén rechtsgevolgen beoogt. Een rechtsfeit is elke gebeurtenis, omstandigheid of handeling dat rechtsgevolgen teweeg brengt, zonder dat er de intentie was ze teweeg te brengen.
Het onderscheid tussen beiden van belang in het het bewijsrecht. Zo zal het bestaan van een contract of overeenkomst tussen de partijen het gevolg zijn van een rechtshandeling, waardoor ze onderworpen zijn aan het respectievelijk bewijsrecht (burgerlijk bewijsrecht indien tussen gewone personen, handelsbewijsrecht indien tussen handelaars). Het bestaan van een overeenkomst tussen partijen is voor een derde aan die overeenkomst een rechtsfeit, wat ervoor zorgt dat de derde zich alle middelen van recht mag aanwenden om het bestaan van de overeenkomst te bewijzen.
Van het wilsgebrek «geweld» of «dwang» is sprake in geval van hetzij dreiging met hetzij uitoefening van fysieke of morele dwang ten aanzien van de persoon van de wederpartij, zijn eer of zijn vermogen (art. 1112 BW; W. van Gerven en A. Van Oevelen, Verbintenissenrecht, Leuven, Acco, 2015, 122). Het geweld moet niet uitgaan van de tegenpartij en kan desnoods het gevolg zijn van omkaderende omstandigheden.
Dit wilsgebrek wordt ruim ingevuld. In essentie gaat het om een vrees waardoor een persoon niet langer in staat is zijn eigen wil te vormen en te volgen, maar zich noodgedwongen neerlegt bij
(1) de wil van de persoon van wie het geweld of de dwang uitgaat of
(2) de omstandigheden die de vrees creëren. Was die vrees er niet geweest, dan zou de wil van die persoon anders zijn gevormd. Eigenlijk is niet zozeer het geweld of de dwang het werkelijke wilsgebrek, maar wel de vrees die wordt uitgelokt door dat geweld of die dwang.
Opdat een overeenkomst nietig kan worden verklaard wegens geweld, dienen een aantal voorwaarden cumulatief te zijn vervuld bij de contractsluiting. Zo is vereist dat
(1) gewelddaden worden uitgeoefend of er minstens mee wordt gedreigd;
(2) aan de zijde van de (kandidaat-)wederpartij een aanzienlijke vrees ontstaat voor een aanzienlijk kwaad;
(3) het geweld of de dwang doorslaggevend is voor de contractsluiting en
(4) het geweld of de dwang onrechtmatig of ongeoorloofd is .
Het kan gaan om gewelddaden van fysieke aard (aantasting van de lichamelijke integriteit, zoals slagen en verwondingen), gewelddaden van materiële aard (aantasting van het vermogen) of van morele aard (aantasting van de eer en de goede naam) (E. Swaenepoel, «Geweld, benadeling en gekwalificeerde benadeling: een stand van zaken naar Belgisch recht» in R. Van Ransbeeck (ed.), Wilsgebreken, Brugge, die Keure, 2006, p. 107, nr. 8).
Het geweld of de dwang moet van die aard zijn dat ze op een redelijk mens (objectief criterium) in dezelfde (concrete) omstandigheden (subjectief criterium) indruk maken. Het kwaad waarvoor wordt gevreesd moet «aanzienlijk en dadelijk» zijn, in acht genomen de leeftijd, het geslacht en de stand van de betrokkene (art. 1112 BW). Dat het kwaad «dadelijk» moet zijn, betekent niet dat het kwaad zelf dadelijk of nakend moet zijn, maar wel dat de vrees voor dit kwaad moet bestaan op het ogenblik van de contractsluiting.
Het bestaan van geweld of dwang is een rechtsfeit en mag derhalve met alle middelen van recht worden bewezen (E. Swaenepoel, «Geweld, benadeling en gekwalificeerde benadeling: een stand van zaken naar Belgisch recht» in R. Van Ransbeeck (ed.), Wilsgebreken, Brugge, die Keure, 2006, p. 112, nr. 18).
Indien de voorwaarden voor het wilsgebrek geweld of dwang zijn vervuld, kan het slachtoffer de relatieve nietigheid van het contract inroepen. De nietigheid kan worden opgeworpen tegen elkeen die zich op de bedoelde overeenkomst beroept of kan beroepen (Cass. 27 november 1995, RW 1996-97, 1060). De nietigheid kan niet meer worden opgeworpen indien de overeenkomst sinds het ophouden van het geweld hetzij uitdrukkelijk hetzij stilzwijgend werd goedgekeurd (art. 1115 BW).