Artikel 14, § 1, 1° van de RMl-(Recht maatschappelijke integratie) wet bepaalt: "Onder samenwoning wordt verstaan het onder hetzelfde dak wonen van personen die hun huishoudelijke aangelegenheden hoofdzakelijk gemeenschappelijk regelen."
Het begrip 'samenwonen' heeft een materieel bestanddeel, namelijk het onder hetzelfde dak wonen, en een economisch bestanddeel, namelijk het voeren van een gemeenschappelijke huishouding. Dit laatste bestanddeel houdt in dat de samenwoonst de uitkeringsgerechtigde een economisch-financieel voordeel oplevert, dat hij er profijt uithaalt (Cass. 21 november 2011,JTT 2012; Cass. 4 november 2013,JTT 2014, 75).
Daarnaast is, blijkens een recent cassatiearrest vang oktober 2017, om te kunnen besluiten dat twee of meer personen die onder hetzelfde dak hun huishoudelijke aangelegenheden hoofdzakelijk gemeenschappelijk regelen, en dus samenleven, vereist doch volstaat het niet dat zij een economisch-financieel voordeel behalen door een woning te delen. Daarvoor is tevens vereist dat zij ook taken, activiteiten en andere huishoudelijke aangelegenheden, zoals het onderhoud van de woonst en het eventueel inrichten ervan, de was, de boodschappen, het bereiden en het nuttigen van maaltijden, gemeenschappelijk verrichten en daarvoor eventueel financiële middelen inbrengen. De rechter oordeelt in feite of de huishoudelijke aangelegenheden gemeenschappelijk worden geregeld.
Dit arrest, werd gewezen in een werkloosheidsgeschil maar kan naar analogie worden toegepast op de "samenwoonst" andere wetgeving waaronder de RMI-regelgeving.
Een persoon die in de woning van een andere persoon over een eigen kamer beschikt waarin een bed, kleerkast, boekenkast, tv, tafeltje met koffiezet en twee zeteltjes staan, zonder eigen keuken en badkamer die gedeeld wordt met andere personen zoals bv de ouders, woont samen en kan niet als alleenstaande worden aanzien
Het feit dat de woning als een zorgwoning erkend werd is onvoldoende om te besluiten dat de inwonende daadwerkelijk alleenstaande is in de zin van de RMl-wet. Dat geldt ook voor het loutere feit dat zij in een zorgwoning verblijft. Immers heeft het statuut van zorgwoning niet tot gevolg dat de betrokken inwonende automatisch als alleenstaande moet worden aanzien binnen het kader van de maatschappelijke integratie, want de RM 1-regelgeving heeft op het vlak van de zorgwoning geen speciale regeling voorzien.
Bijgevolg dient door de rechter in feite te worden onderzocht of de betrokkene al dan niet alleenstaande is. Het feitelijke primeert immers op de formele elementen.
Bij dit onderzoek stelt zich de vraag in hoeverre de betrokken inwoner in de zorgwoning een eigen zelfstandige huishouding regelt en bekostigt, zoals het zelf bereiden van maaltijden, zelf de woning poetsen, zelf de was doet, zelf andere facetten van het huishouden op zich neemt, betalingsbewijzen van dagelijkse uitgaven voorlegt, zelf boodschappen doet, kortom zelf de eigen huishouding apart runt en de desbetreffende kosten draagt.
De verklaring afhankelijk te zijn van de ouders voor zowel financiële ondersteuning als ondersteuning in de huishoudelijke taken tonen integendeel aan dat er geen eigen huishouding wordt gevoerd. De omstandigheid over een eigen brievenbus te beschikken volstaat niet als bewijs een alleenstaande te zijn.