Samenvatting
Het misdrijf van het jagen tussen de officiële zonsondergang en de officiële zonsopgang vereist het voornemen om tussen die twee tijdstippen wild te bemachtigen.
Wild is een dier dat behoort tot de in art. 3 Jachtdecreet bepaalde soorten.
Een bestanddeel van het misdrijf is dus het jagen op één of meer van die soorten;
Art. 2, tweede lid Jachtdecreet bepaalt: «De jachtdaad is de handeling waarbij het wild gedood of gevangen wordt, alsmede de handeling waarbij dat wild met dat doel opgespoord en achtervolgd wordt. In dit decreet wordt het woord jagen gebruikt in de betekenis van het stellen van een jachtdaad.»
Krachtens art. 3 Jachtdecreet worden onder wild alle dieren verstaan die behoren tot de in dat artikel bepaalde soorten. Daartoe behoren o.m. wilde eenden, maar geen nijlganzen.
Het verbod van art. 6, eerste lid Jachtdecreet heeft enkel betrekking op het doden of vangen of het met dat doel opsporen en achtervolgen van wild in de zin van art. 3 van dat decreet. Het is niet vereist dat daadwerkelijk wild wordt gedood of gevangen. Het voornemen om wild te bemachtigen volstaat.
De rechter oordeelt onaantastbaar of de feiten die hij vaststelt een jachtdaad uitmaken als bedoeld in art. 2, tweede lid Jachtdecreet.
Opdat er sprake is van jagen, is niet vereist dat er succesvol een stuk wild is geschoten.
Preview
Rechtspraak: HOF VAN BEROEP TE ANTWERPEN, 1e bis KAMER – 14 MEI 2001, RW 2004-2005, 230 Samenvatting De vergoeding voor belangrijke wildschade, behoudens konijnenschade, wordt volgens art. 24, eerste lid, van het Jachtdecreet van 24 juli 1991 wordt vastgesteld volgens de regelen van het gemene recht; De schadelijder draagt de bewijslast draagt van de fout van de jachtrechthouder, van zijn belangrijke, d.i. meer dan normale schade, en van het oorzakelijk verband daartussen; Tekst arrest VZW De V.J.A. t/ Van B. Het beroepen vonnis van de Rechtbank van Eerste Aanleg te Turnhout van 9 februari 1999 heeft de herleide eis van geïntimeerde gedeeltelijk gegrond verklaard door appellante te veroordelen tot de betaling aan geïntimeerde van de som van 113.100 fr., vermeerderd met de vergoedende interesten vanaf 21 februari 1997 en met de gerechtelijke interesten. Appellante stelde een naar vorm en termijn regelmatig hoger beroep in bij verzoekschrift neergelegd ter griffie van het Hof op 19 februari 1999. ... Dat appellante de integrale afwijzing van de eis van geïntimeerde vordert; Dat geïntimeerde bij incidenteel beroep vordert dat zou worden gezegd voor recht dat hij niet mede aansprakelijk is ...