Ten aanzien van een natuurlijke persoon, niet handelaar, kan de ingeroepen verbintenis enkel bewezen worden volgens de bewijsregels in burgerlijke zaken.
Krachtens artikel 1341 BW is voor het bewijs van een rechtshandeling, waarvan de waarde meer is dan 375 EUR, een akte vereist; getuigen en vermoedens zijn niet toegelaten (regel m.b.t. de toelaatbaarheid van bewijsmiddelen). De regel geldt zowel voor het bewijs van de totstandkoming, de uitvoering als de uitdoving van de rechtshandeling.
Een beweerde overeengekomen prijs tussen een handelaar en een particulier moet bewezen worden, ofwel door een geschrift dat beantwoordt aan de wettelijke vereisten (nl. art.1325 BW wat betreft de onderhandse akte) ofwel door een begin van bewijs door geschrift, aangevuld met andere bewijselementen (art. 1347 BW) ofwel door een schulderkenning.
Artikel 1325 BW voorziet dat onderhandse akten die wederkerige overeenkomsten bevatten, slechts geldig zijn voor zover zij opgemaakt zijn in zoveel originelen als er partijen zijn die een onderscheiden belang hebben. Eén origineel is voldoende voor allen die hetzelfde belang hebben.
In elk origineel moet vermeld worden hoeveel originelen zijn opgemaakt. Echter kan het ontbreken van de vermelding dat de originelen in tweevoud, drievoud, enz., zijn opgemaakt, niet ingeroepen worden door hem die zijnerzijds de overeenkomst heeft uitgevoerd, welke in de akte is vervat.
Een reisspecificatie die verstuurd werd door de reisagent kan niet beschouwd worden als een onderhandse akte n de zin van artikel 1325 BW.
Een telefonische bevestiging maakt geen schriftelijk bewijs uit.
Het bewijs van het sluiten van een overeenkomst door geïntimeerde worden geleverd door een begin van bewijs door geschrift, aangevuld met andere bewijselementen (art. 1347 BW) ofwel door een schulderkenning.
Artikel 1347 beschouwt als begin van bewijs door geschrift elke geschreven akte die is uitgegaan van degene tegen wie de vordering wordt ingesteld, of van de persoon door hem vertegenwoordigd, en waardoor het beweerde feit waarschijnlijk wordt gemaakt.
Wanneer wordt betwist dat tussen de partijen een bepaalde overeenkomst is gesloten, is het beweerde feit dat door het begin van bewijs door geschrift waarschijnlijk moet worden gemaakt, het bestaan van die overeenkomst tussen de partijen. Daarbij is niet vereist dat ook de beweerde omvang of inhoud van de overeenkomst door het geschrift waarschijnlijk wordt gemaakt.
Eens het bestaan van de overeenkomst door getuigen of vermoedens mag worden bewezen ingevolge het voorhanden zijn van een begin van geschreven bewijs, behoort de precieze omvang of inhoud van de overeenkomst evenzeer tot wat door getuigen of vermoedens mag worden bewezen