Art. 806 Ger.W., stelt "In het verstekvonnis willigt de rechter de vorderingen of verweermiddelen van de verschijnende partij in, behalve in zoverre de rechtspleging, die vorderingen of middelen strijdig zijn met de openbare orde, met inbegrip van de rechtsregels die de rechter krachtens de wet ambtshalve kan toepassen".
De bepalingen inzake rechtspleging, zoals artikel 806 Ger. W. zijn krachtens art. 3 Ger.W., onmiddellijk van toepassing op de hangende rechtsgedingen.
Ook als een partij niet verschijnt, op grond waarvan tegen haar verstek kan worden gevorderd, moet de rechter ambtshalve instaan voor de handhaving van de rechtsregels die de openbare orde raken. Of hij ook ambtshalve de naleving van andere (formeelrechtelijke en materieelrechtelijke) regels moet nagaan wordt betwist. Het verzet biedt voldoende bescherming voor de versteklater te goeder trouw («Absens, si bonam causam habuit, vincet»), a fortiori bij vorderingen tot betaling van een geldsom (waar niet alleen het verzet zelf, maar ook de verzetstermijn de uitvoerbaarheid van het verstekvonnis schorst). Het gevolg hiervan is dat een marginale toetsing eigenlijk volstaat.
Toch mag men niet zomaar stellen dat een verweerder erop mag vertrouwen dat de rechter de vordering van de eiser grondig zal onderzoeken en enkel zal toekennen wanneer de vordering gegrond is. De rechter vervangt aldus niet de rol van advocaten bij het uitoefenen van het recht op verweer. Het adagium «Absens, si bonam causam habuit, vincet», is dus enkel nof ijdele hoop.
Tegen een bij verstek gewezen beslissing kan verzet worden aangetekend. Niettemin wordt, in strafzaken, het verzet als ongedaan beschouwd indien de eiser in verzet, wanneer hij persoonlijk of in de persoon van een advocaat verschijnt en vaststaat dat hij kennis heeft gehad van de dagvaarding in de procedure waarin hij verstek heeft laten gaan, geen gewag maakt van overmacht of van een wettige reden van verschoning ter rechtvaardiging van zijn verstek bij de bestreden rechtspleging, waarbij het erkennen van de aangevoerde overmacht of reden overgelaten wordt aan het in rechte onaantastbare oordeel van de rechter (art. 187, § 6, 1o Sv., zoals gewijzigd bij art. 83 van de wet van 5 februari 2016 «tot wijziging van het strafrecht en de strafvordering en houdende diverse bepalingen inzake justitie», de «Potpourri II-wet» genoemd).
Overigens kan de meest gerede partij, met toepassing van art. 4, elfde lid Voorafgaande Titel Sv., op de dag die is vastgesteld door de strafrechter die uitspraak doet over de burgerlijke rechtsvordering, een vonnis op tegenspraak vorderen en aldus de andere partij, die niet verschenen is, verhinderen om verzet aan te tekenen.
Ten slotte heeft art. 143 van de voormelde wet van 6 juli 2017 het eerste lid van art. 1047 van het Ger.W. gewijzigd, dat voortaan bepaalt: «Tegen ieder verstekvonnis dat in laatste aanleg is gewezen kan verzet worden gedaan, onverminderd de bij de wet bepaalde uitzonderingen.»
Uit deze wijziging volgt dat verstekvonnissen in burgerlijke zaken waartegen hoger beroep kan worden ingesteld, enkel nog op die wijze kunnen worden bestreden, overeenkomstig art. 1050 Ger.W., tenzij de wet anders bepaalt.