Naar analogie van het bepaalde in artikel 807 Ger.W. kan een bezwaar dat voor de notarisvereffenaar werd opgeworpen, voor de rechtbank worden uitgebreid indien deze uitbreiding steun vindt in een rechtsfeit of rechtshandeling die reeds in dit opgeworpen bezwaar vervat is.
Aldus kan de rechter gevat door een bezwaar inzake het afleggen van rekening en verantwoording op regelmatige wijze kennis nemen van een vordering die in de procedure voor voor het eerst wordt geuit en waarbij intresten op dit bedrag gevorderd worden. Dit impliceert geen nieuw bezwaar maar enkel een aanvulling van wat al ah initia in dit bezwaar is begrepen.
Artikel 808 Ger.W. voorziet trouwens dat in elke stand van het geding intresten gevorderd kunnen worden.
Artikel 1996 oud B.W. bepaalt: "De lasthebber is van de geldsommen die hij voor zijn eigen gebruik heeft besteed, intrest verschuldigd te rekenen van het tijdstip waarop hij van die sommen gebruik heeft gemaakt; en van het door hem verschuldigde saldo, te rekenen vanaf de dag dat hij in gebreke gesteld is.".
Er niet in slagen om afdoende rekening en verantwoording af te leggen, toont nog niet aan dat er een een contractuele wanprestatie begaan werd door de gelden voor eigen gebruik aan te wenden. Op grond van artikel 1996 oud B.W. - die ook de bevestiging van artikel 1153 oud B.W. inhoudt - is er alsdan pas moratoire intresten vanaf de ingebrekestelling.
Een verwijzing naar het bepaalde in artikel 856 oud B.W. ("De vruchten en intresten van aan inbreng onderworpen zaken zijn eerst verschuldigd van de dag dat de erfenis is opengevallen") doet hieraan geen afbreuk. De verrekening van de schuld bij de vereffening-verdeling van de nalatenschap via de techniek van de inbreng van schulden onderstelt immers dat er van een vaststaande schuldvordering sprake is terwijl te dezen de schuld ter zake werd betwist.
Dat de aanspraak hier in het kader van de vereffening en verdeling van de nalatenschap werd geformuleerd, brengt niet met zich mee dat de intresten pas bij de beëindiging van de verdelingsverrichtingen opeisbaar worden.
Artikel 1154 B.W. bepaalt dat vervallen intresten van kapitalen intresten kunnen opbrengen, ofwel ten gevolge van een gerechtelijke aanmaning ofwel ten gevolge van een bijzondere overeenkomst, mits de aanmaning betrekking heeft op intresten die ten minste voor een geheel jaar verschuldigd zijn.
Artikel 1223 §4 lid 2 Ger.W. staat niet eraan in de weg dat de staat van vereffening en verdeling wordt geactualiseerd en dat in die optiek, zelfs voor het eerst in de fase van de beslechting van de geschillen of moeilijkheden, kapitalisatie gevorderd wordt van intrest verschuldigd op de door een deelgenoot te betalen oplegsom (zie ook: Cass. 4 juni 2020, T.Not. 2020, 648).
Wanneer de gevraagde kapitalisatie in het voorwerp van de heropening van de debatten kadert in de betwisting inzake de intresten, kan alsnog de kapitalisatie van de intresten in het kader van de actualisering van de staat van vereffening en verdeling gevorderd worden.
Om met toepassing van artikel 1154 oud B.W. aanspraak te kunnen maken op de kapitalisatie van intresten, moet aan drie voorwaarden voldaan zijn:
(1) het moet gaan om vervallen intresten van geldschulden,
(2) de vervallen intresten moeten ten minste over een heel jaar verschuldigd zijn en
(3) de kapitalisatie moet in een bijzondere overeenkomst zijn bedongen of moet in een gerechtelijke aanmaning gevorderd zijn en deze overeenkomst of aanmaning moet bij iedere jaarlijkse vervaldag worden hernieuwd.