Het innemen van standpunten op omstandige wijze uiteengezet onderbouwd met dienstige stukken maakt het bewijs uit dat er niet onredelijk werd geprocedeerd. Dat deze argumenten en stukken de rechtbank niet overtuigd hebben, is een ander debat. In dit geval kan er geen verhoogde of een maximumrechtsplegingsvergoeding worden toegekend, laat staan een vordering worden toegekend wegens tergend en roekeloos geding
Het innemen van standpunten die dan wel vaag en onsamenhangend zijn en niet of onvoldoende onderbouwd met dienstige stukken.is een kennelijk onredelijke wijze van procesvoering die aldus een maximumrechtsplegingsvergoeding kan wettigen.
Het “kennelijk onredelijk karakter” waarvan sprake in art. 1022 Ger.W. kan dus geen betrekking hebben op het feit van de procesvoering – waarvoor immers de schadevergoedingsaanspraak op grond van tergend en roekeloos geding openstaat – maar wel en enkel op de wijze van de procesvoering. Het is immers de wijze van procesvoering die bijzondere – onredelijke – kosten van verdediging – voorwerp van de vordering op grond van art. 1022 Ger.W. – doet ontstaan (of niet).
uittreksel uit het gerechtelijk wetboek:
Art. 1022. De rechtsplegingsvergoeding is een forfaitaire tegemoetkoming in de kosten en erelonen van de advocaat van de in het gelijk gestelde partij.
Na het advies te hebben ingewonnen van de Orde van Vlaamse Balies en van de Ordre des barreaux francophones et germanophone, stelt de Koning, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad de basis-, minimum- en maximumbedragen vast van de rechtsplegingsvergoeding, onder meer in functie van de aard van de zaak en van de belangrijkheid van het geschil.
Op verzoek van een van de partijen, dat in voorkomend geval wordt gedaan na ondervraging door de rechter, kan deze bij een met bijzondere redenen omklede beslissing ofwel de vergoeding verminderen, ofwel die verhogen, zonder de door de Koning bepaalde maximum- en minimumbedragen te overschrijden. Bij zijn beoordeling houdt de rechter rekening met : <W 2008-12-22/39, art. 2, 101; Inwerkingtreding : 22-01-2009>
- de financiële draagkracht van de verliezende partij, om het bedrag van de vergoeding te verminderen;
- de complexiteit van de zaak;
- de contractueel bepaalde vergoedingen voor de in het gelijk gestelde partij;
- het kennelijk onredelijk karakter van de situatie.
Indien de in het ongelijk gestelde partij van de tweedelijns juridische bijstand geniet, wordt de rechtsplegingsvergoeding vastgelegd op het door de Koning vastgestelde minimum, tenzij in geval van een kennelijk onredelijke situatie. De rechter motiveert in het bijzonder zijn beslissing op dat punt.
Wanneer meerdere partijen de rechtsplegingsvergoeding ten laste van dezelfde in het ongelijk gestelde partij genieten, bedraagt het bedrag ervan maximum het dubbel van de maximale rechtsplegingsvergoeding waarop de begunstigde die gerechtigd is om de hoogste vergoeding te eisen aanspraak kan maken. Ze wordt door de rechter tussen de partijen verdeeld.
Geen partij kan boven het bedrag van de rechtsplegingsvergoeding worden aangesproken tot betaling van een vergoeding voor de tussenkomst van de advocaat van een andere partij.