De erfgenaam die bewijst dat hij een wapen in zijn vermogen heeft ontvangen, dat wettig voorhanden werd gehouden door de overledene, kan, binnen twee maanden nadat hij het wapen in bezit heeft gekregen, een vergunning aanvragen.
De personen die een wapen hebben verworven door erfenis, voor zover dit wapen wettig voorhanden was gehouden door de overledene, moeten de aanvraag indienen binnen twee maanden nadat ze het wapen in bezit hebben gekregen. De bewijslast voor deze erfenis en deze termijn ligt bij de aanvrager.
Zolang er betwisting bestaat over de nalatenschap en het wapen bij een notaris in een kluis is ondergebracht, de termijn van twee maanden niet loopt. Eens dat de nalatenschap aanvaard wordt, vangt de termijn aan. Wanneer er geen notariële tussenkomst is, wordt bij het stellen van bepaalde handelingen, zoals het betalen van facturen van de erflater,
de facto vermoed dat de erfenis aanvaard wordt. De regels van het Burgerlijk Wetboek zijn dan van toepassing.
De term «voorhanden hebben» van een wapen dient in de gebruikelijke betekenis te worden begrepen en geeft derhalve het effectieve bezit aan, ongeacht de juridische titel die daaraan ten grondslag ligt.
Essentieel is derhalve dat de erfgenaam het wapen «in zijn vermogen heeft ontvangen.» Dat vermogen betreft het persoonlijke vermogen van de aanvrager.
Voorts blijkt uit art. 11/2, tweede lid, van de Wapenwet dat de erfgenaam-aanvrager de bewijslast draagt van het feit dat hij het (geërfde) wapen in zijn vermogen heeft ontvangen, alsook dat de termijn van twee maanden niet is verstreken sinds hij het wapen in bezit heeft gekregen. Aangezien de Wapenwet niet voorziet in een specifieke bewijsregeling, kan dit met alle middelen van recht.
Krachtens art. 718 BW vallen erfenissen open door de dood. Krachtens art. 724 BW treden de erfgenamen van rechtswege in het bezit van de goederen van de overledene.
De saisine of het bezitsrecht is het wettig verlenen van het bezit van de nalatenschap, na het loutere feit van het overlijden. Het gaat louter om het bezit in rechte, dat de feitelijke inbezitneming voorafgaat.
Ze stelt de erfgerechtigde in staat om de goederen van de gehele nalatenschap in bezit te nemen met het oog op hun bewaring en hun voorlopig beheer, en heeft voorts tot gevolg dat het juridisch bezit van de erflater niet wordt onderbroken, ook al heeft de erfgerechtigde de feitelijke macht (nog) niet over de goederen van de erflater.
De saisine is ondeelbaar en slaat op de gehele nalatenschap. De aanvaarding van de nalatenschap – hetzij impliciet, hetzij uitdrukkelijk, hetzij onder voorrecht van boedelbeschrijving – werkt terug tot de dag dat de erfenis is opengevallen (art. 777 BW). De aanvaarding verschaft (onverdeelde) eigendom van de (gehele) nalatenschap: alle erfgenamen zijn derhalve vanaf hun aanvaarding van de nalatenschap, van rechtswege in onverdeeldheid wat de erfgoederen betreft en waartoe ook de betrokken vuurwapens behoren.
Een onverdeeld eigenaar van de nalatenschap is derhalve slechts gerechtigd op een breukdeel in die onverdeeldheid en dus niet op specifieke of concrete goederen (zoals de betrokken wapens) uit die onverdeeldheid.
De saisine, noch de terugwerking van de aanvaarding van de erfenis tot de dag dat de erfenis is opengevallen (art. 777 BW), houden evenwel op zich in dat de erfgenaam, de betrokken wapens vanaf het openvallen van de erfenis in zijn persoonlijk vermogen heeft ontvangen en in bezit heeft gekregen in de zin als is bedoeld in art. 11/2 van de Wapenwet. Geen van beide wettelijke regels houden immers op zich in dat de betrokken wapens het specifieke bezit (of eigendom) zijn van de erfgenaam.
Hoogstens kan worden gesteld dat de erfgenaam, in zijn persoonlijk vermogen een breukdeel in de onverdeelde nalatenschap heeft ontvangen, zonder dat dit meebrengt dat hem een bepaald goed, zoals de betrokken wapens, uit die onverdeeldheid toekomt.
Het is immers pas wanneer de werkzaamheden van de vrijwillige dan wel de gerechtelijke vereffening en de verdeling van de nalatenschap zijn afgesloten dat er, zoals blijkt uit art. 883 BW, zekerheid bestaat over het feit dat de betrokken wapens in het kavel van de erfgenaam zijn begrepen en de erfgenaam aldus die wapens in zijn persoonlijk vermogen heeft ontvangen.
Hieruit volgt dat het enkele criterium dat de nalatenschap is opengevallen en dat de erfgenaam de erfenis heeft aanvaard – hetzij impliciet, hetzij uitdrukkelijk, hetzij onder voorrecht van boedelbeschrijving – op zich niet tot gevolg heeft dat de erfgenaam, op het ogenblik van het openvallen van de erfenis de betrokken wapens in zijn bezit heeft gekregen.
De inbezitneming en verdeling in geval van een aanvaarding van de erfopvolging en de verdeling van de goederen van de overledene kunnen immers een zekere tijd in beslag nemen, gedurende dewelke de in art. 11/2 van de Wapenwet bepaalde termijn niet kan ingaan.
De omstandigheid dat, de betrokken wapens niet het voorwerp uitmaakten van een betwisting over de nalatenschap noch van een inbewaringgeving bij een derde, doet geen afbreuk aan het gegeven dat, ook indien er geen enkele betwisting is over de nalatenschap of dat de wapens niet in bewaring zijn gegeven, er een zekere tijd overheen gaat tussen de (retroactief werkende) aanvaarding en de opneming ingevolge de vereffening-verdeling ervan in zijn kavel.
De omstandigheid dat anders redeneren een absurd gevolg aan art. 11/2, tweede lid, van de Wapenwet zou verlenen en dat de wapens in de tussentijd «heerloos» zouden blijven, gaat voorbij aan het gegeven dat in voorkomend geval de bevoegde overheden in deze tussenperiode de in art. 28 van de Wapenwet bepaalde preventieve maatregelen kunnen toepassen.