Krachtens artikel 17 van het Gerechtelijk Wetboek, kan de rechtsvordering niet worden toegelaten indien de eiser geen belang heeft om ze in te dienen. De krenking van een belang kan enkel tot een rechtsvordering tot vergoeding leiden als het om een rechtmatig belang gaat. Degene die enkel het behoud van een toestand in strijd met de openbare orde nastreeft, heeft geen rechtmatig belang. Het is daartoe niet vereist dat die toestand het gevolg is van een misdrijf of een door de belanghebbende zelf gepleegd misdrijf.
Wie de verwezenlijking van een onrechtmatig voordeel nastreeft of herstel vordert voor het verlies daarvan, kan aldus niet tot de rechtbank worden toegelaten.
Op grond van het gestelde beginsel kan het verlies van ongeoorloofde winsten niet als schade worden vergoed.
De openbare orde omvat alles wat de essentiële belangen van de Staat en van de collectiviteit betreft, enerzijds, en in het privaat recht – de fundamentele juridische grondslagen – waarop de economische en morele ordening van een welbepaalde samenleving berust.
De verhuring van een onroerend goed om er kamers voor prostituees in te laten exploiteren heeft een ongeoorloofde oorzaak
Het zich verrijken door middel van de exploitatie van andermans prostitutie – ook al worden geen strafbare feiten gepleegd druist in tegen de openbare orde en de goede zeden.
De huurovereenkomst die de verhuring betreft van een onroerend goed met het oog op het exploiteren van (raam)prostitutie heeft een ongeoorloofd voorwerp.
Het voordeel dat de verhuurder van panden besteld voor prostitutie verliest ingevolge het niet kunnen in stand houden van dergelijke met de openbare orde strijdige toestand komt niet in aanmerking voor vergoeding, ongeacht de houding die de stad ten aanzien van prostitutie aanneemt en het beleid dat zij daaromtrent voert. De kwalificatie van de exploitatie als raamprostitutie dan wel als gewone prostitutie en/of het al dan niet strafrechtelijk strafbaar karakter van deze exploitatie is hierbij irrelevant.
Het verlies van de waarde van een pand bestemd voor prostitutie komt iet in aanmerking voor vergoeding, ongeacht de houding die de stad ten aanzien van prostitutie aanneemt en het beleid dat zij daaromtrent voert.
De kwalificatie van de exploitatie als raamprostitutie dan wel als gewone prostitutie en/of het al dan niet strafrechtelijk strafbaar karakter van deze exploitatie is hierbij irrelevant.
Let wel (update):
De wet van 21 maart 2022 met betrekking tot het seksueel strafrecht decriminaliseert het sekswerk en voorziet in een aantal bepalingen met betrekking tot sekswerkers. Klik hier voor de krachtlijnen van deze wet.
Toegelaten diensten aan sekswerkers
Voor zelfstandige sekswerkers decriminaliseert de wet van 21 maart 2022 de 'derde partijen".
Met derde partijen wordt bedoeld de dienstenverstrekkers zoals bankdirecteurs, boekhouders, advocaten, verzekeraars, verhuurders, die een rekening of een lening geven aan een sekswerker, de boekhouding verzorgen, adviezen verlenen, verzekeringen verschaffen, ruimtes verhuren. Ook deze derde partijen worden uit het strafrecht gehaald, zodat zelfstandige sekswerkers hun job kunnen omkaderen zoals andere zelfstandigen.
Uitbuiting van prostitutie blijft in het strafwetboek staan.
Uitbating sekswerk - uitbuiting prostitutie
Pooierschap blijft door de wet van 21 maart 2022 verboden. Pooierschap wordt evenwel gedefinieerd als het organiseren van het sekswerk van een ander om er zelf voordeel uit te halen, behalve in de gevallen die de wet bepaalt. Pooierschap is daarnaast: Het bevorderen, ertoe aanzetten, aanmoedigen of vergemakkelijken van prostitutie met als doel het, rechtstreeks of onrechtstreeks, bekomen van een abnormaal economisch voordeel of elk ander abnormaal voordeel (vb abnormaal hoge huur, maar ook maatregelen nemen om het beëindigen van sekswerk te bemoeilijken).
Het organiseren van het sekswerk van een ander betekent een vergoeding ontvangen voor het uitoefenen van een hiërarchische controle over sekswerkers, of de activiteit van verschillende sekswerkers coördineren (voorbeeld bepalen van het werkschema, werktijden, ...). Organiseren van sekswerk gaat niet over dienstverlening door boekhouders, chauffeurs of webdevelopers.
Organiseren van sekswerk slaat niet op de gevallen waarbij zelfstandige sekswerkers samen een huis huren waarin zij seksuele diensten aanbieden, op voorwaarde dat er tussen hen geen gezagsverhouding bestaat.
Middels nog verder uit werken wetgevend initiatief zal voorzien worden in een erkenningsprocedure voor uitbaters van sekswerk. Er zal hierbij een kader worden gecreëerd met essentiële voorwaarden waarbinnen sekswerk zal mogen georganiseerd worden.
Klik hier voor de tekst van het wetsontwerp met memorie van toelichting
Actuele Wetgeving:
Wet 21 maart 2022 houdende wijzigingen aan het Strafwetboek met betrekking tot het seksueel strafrecht (klik hier)
Uittreksel uit het strafwetboek geconsolideerde versie : Misdrijven tegen de seksuele integriteit, het seksueel zelfbeschikkingsrecht en de goede zeden: (klik hier)
Strafwetboek 2024
Art. 265 Sw 2024 (inwerking 8 april 2026) Het pooierschap stelt:
“Het pooierschap bestaat, onverminderd de toepassing van artikel 258, uit een van de volgende daden gepleegd tegen een meerderjarig persoon:
- het organiseren van de prostitutie van een ander met als doel het bekomen van een voordeel, behalve in de gevallen die de wet bepaalt;
- het bevorderen, ertoe aanzetten, aanmoedigen of vergemakkelijken van prostitutie met als doel het, rechtstreeks of onrechtstreeks, bekomen van een abnormaal economisch voordeel of elk ander abnormaal voordeel;
- maatregelen nemen om het verlaten van de prostitutie te verhinderen of te bemoeilijken.
Dit misdrijf wordt bestraft met een straf van niveau 3.
In afwijking van artikel 52, § 1, tweede lid, kan de rechter als bijkomende straf een geldboete tussen 200 euro en 200.000 euro opleggen voor het gepleegde misdrijf en een geldboete tussen 200 euro en 40.000 euro voor de poging tot het plegen van het misdrijf. De boetes worden zo vaak opgelegd als er slachtoffers zijn.”
Commentaar:
“Afdeling 2bis
Misbruik van prostitutie
De bepalingen inzake het misbruik van prostitutie staan in titel VIII, hoofdstuk IIIbis/1 van het Strafwetboek 1867. Deze bepalingen zijn recent voorafgaand aan het Sw. 2024 ingevoerd bij de wet van 21 maart 2022 houdende wijzigingen aan het Strafwetboek met betrekking tot het seksuele strafrecht. De verbeteringen van de wet van 30 juli 2022 om justitie menselijker, sneller en straffer te maken II zijn hernomen. Het was derhalve de bedoeling deze bepalingen in het Sw. 2024 getrouw weer te geven.
De nieuwe bepalingen in het Sw. 2024 zijn derhalve alleen bedoeld om de regels aan te passen aan Boek I, om de straffen om te zetten op basis van de nieuwe indeling van de straffen in niveaus, rekening houdend met de situatie na correctionalisering. Verder worden bepaalde elementen die louter een herhaling zijn van wat nu in het ontwerp van Boek I is opgenomen verwijderd, aangezien de toepassing ervan reeds voortvloeit uit het nieuwe Boek I.
Art. 266 Sw 2024 (inwerking 8 april 2026) Reclame maken voor prostitutie stelt:
Ҥ 1. Reclame maken voor prostitutie is:
- het met welk middel ook, op enigerlei wijze, direct of indirect, opzettelijk reclame maken, uitgeven, verdelen of verspreiden voor een aanbod van diensten van seksuele aard door een meerderjarige, zelfs indien het aanbod wordt verhuld onder bedekte bewoordingen;
- het door enig reclamemiddel, zowel expliciet als impliciet, opzettelijk kenbaar maken dat een meerderjarige zich laat prostitueren;
- het door enig reclamemiddel, zowel expliciet als impliciet, opzettelijk vergemakkelijken van de prostitutie van een meerderjarige.
§ 2. Reclame maken voor prostitutie van een meerderjarige is verboden.
Het verbod is niet van toepassing:
- ten aanzien van een meerderjarige die reclame maakt voor eigen seksuele diensten achter een raam in een ruimte die specifiek voor prostitutie is bestemd;
- ten aanzien van een meerderjarige die reclame plaatst voor eigen seksuele diensten op een internetplatform of enig ander medium of een onderdeel ervan, die specifiek voor dit doel zijn bestemd;
- ten aanzien van de aanbieder van een internetplatform of enig ander medium of een onderdeel ervan, die specifiek voor dit doel zijn bestemd, die reclame voor diensten van seksuele aard of voor een plaats gewijd aan het aanbieden van diensten van seksuele aard door meerderjarigen publiceert, voor zover hij maatregelen neemt ter bescherming van de sekswerker en ter voorkoming van misbruik van prostitutie en mensenhandel, door mogelijke gevallen van misbruik en uitbuiting onmiddellijk aan de politiediensten of gerechtelijke overheden te melden en door zich te houden aan de nadere regels die door de Koning zijn vastgesteld.
De Koning bepaalt wat wordt begrepen onder internetplatform of enig ander medium of onderdeel ervan die specifiek voor dit doel zijn bestemd.
Dit misdrijf wordt bestraft met een straf van niveau 1..”
Art. 267 Sw 2024 (inwerking 8 april 2026) Het openbaar aanzetten tot het zich prostitueren stelt:
“Het openbaar aanzetten tot het zich prostitueren is:
- het door enig reclamemiddel, impliciet of expliciet, opzettelijk aanzetten van een meerderjarige tot het zich prostitueren;
- het met welk middel ook, in het openbaar, een meerderjarige opzettelijk aanzetten tot het zich prostitueren.
Dit misdrijf wordt bestraft met een straf van niveau 1.”
Art. 268 Sw 2024 (inwerking 8 april 2026) Verzwaard misbruik van prostitutie stelt:
“Misbruik van prostitutie bedoeld in de artikelen 265 tot 267 is verzwaard indien het misdrijf werd gepleegd tegen een meerderjarige in een kwetsbare toestand ten gevolge van zijn onwettige of precaire administratieve toestand, zijn precaire sociale toestand, zijn leeftijd, een zwangerschap, een ziekte dan wel een lichamelijk of geestelijk gebrek.
Dit misdrijf wordt bestraft met een straf van niveau 4.
In het geval van misbruik van prostitutie bedoeld in artikel 265, wordt de boete zo veel keer toegepast als er slachtoffers zijn.”
Art. 269 Sw 2024 (inwerking 8 april 2026) Sluiting van de inrichting stelt:
“Onverminderd andere wettelijke bepalingen, kan de rechter in de in dit hoofdstuk bedoelde gevallen, ongeacht de hoedanigheid van natuurlijke- of rechtspersoon, van de uitbater, eigenaar, huurder of zaakvoerder, de sluiting van de inrichting bevelen waar de inbreuken werden gepleegd, voor een termijn van één maand tot drie jaar.
Wanneer de veroordeelde niet de eigenaar, uitbater, huurder of zaakvoerder van de inrichting is, kan de sluiting slechts worden bevolen indien de ernst van de specifieke omstandigheden dit vereist, en dit voor een periode van ten hoogste twee jaar, na dagvaarding op verzoek van het openbaar ministerie, de eigenaar, uitbater, huurder of zaakvoerder van de inrichting.
De dagvaarding voor de rechtbank wordt op verzoek van de gerechtsdeurwaarder die de dagvaarding heeft uitgebracht, overgeschreven in het bevoegde kantoor van de Algemene Administratie van de Patrimoniumdocumentatie van de plaats waar het goed zich bevindt.
De dagvaarding bevat de gegevens van het betrokken onroerend goed bedoeld in artikel 141 van de Hypotheekwet en de identificatiegegevens van de eigenaar ervan bedoeld in de artikelen 139 en 140 van de Hypotheekwet.
Elke beslissing wordt op de kant van de overschrijving van het proces-verbaal van de dagvaarding vermeld overeenkomstig de procedure van artikel 84 van de Hypotheekwet. De griffier van het gerecht zendt de uittreksels en de verklaring dat geen hoger beroep werd ingesteld toe aan het bevoegde kantoor van de Algemene Administratie van de Patrimoniumdocumentatie.
De sluiting van de inrichting houdt het verbod in om hierin enige activiteit uit te oefenen die verband houdt met diegene die geleid heeft tot het plegen van het misdrijf. De sluiting gaat in vanaf de dag waarop de veroordeling in kracht van gewijsde is getreden. Bij gebreke aan vrijwillige sluiting gebeurt deze op initiatief van het openbaar ministerie op kosten van de veroordeelde.”
Art. 270 Sw 2024 (inwerking 8 april 2026) Specifieke verboden stelt:
“In de gevallen bedoeld in dit hoofdstuk worden de schuldigen veroordeeld tot de ontzetting uit de rechten bedoeld in artikel 47, eerste lid.
Onverminderd andere wettelijke bepalingen, kan de rechter in de in dit hoofdstuk bedoelde gevallen ten aanzien van de veroordeelde het verbod uitspreken om gedurende een jaar tot twintig jaar een drankgelegenheid, een bureau voor arbeidsbemiddeling, een onderneming die vertoningen organiseert, een zaak voor verhuur of verkoop van visuele dragers, een hotel, een bureau voor verhuur van kamers of appartementen, een reisbureau, een huwelijksbureau, een adoptie-instelling, een instelling waaraan de bewaring van minderjarigen wordt toevertrouwd, een bedrijf dat instaat voor het vervoer van leerlingen en jeugdgroepen, een gelegenheid voor ontspanning of vakantie, of een inrichting die lichaamsverzorging of psychologische begeleiding aanbiedt, hetzij persoonlijk, hetzij door bemiddeling van een tussenpersoon, uit te baten of er, in welke hoedanigheid ook, werkzaam te zijn, of een beroepsactiviteit of sociale activiteit verbonden aan het plegen van het misdrijf uit te oefenen.
Artikel 48, derde en vierde lid, is van toepassing op deze verboden.”
Art. 271 Sw 2024 (inwerking 8 april 2026) Verbeurdverklaring van het instrument van het misdrijf stelt:
“In afwijking van artikel 53, § 2, 2°, worden de zaken die gediend hebben of bestemd waren tot het plegen van een van de misdrijven bedoeld in deze afdeling verbeurd verklaard, ook al zijn ze geen eigendom van de veroordeelde, onverminderd de rechten die derden kunnen laten gelden op die goederen.
De verbeurdverklaring wordt eveneens toegepast, onder dezelfde voorwaarden, op de onroerende goederen of gedeelten ervan die gediend hebben of bestemd waren tot het plegen van het misdrijf.
Indien deze roerende of onroerende goederen worden vervreemd tussen het plegen van het misdrijf en de definitieve rechterlijke beslissing, kan de rechter hun geldwaarde bepalen en de verbeurdverklaring uitspreken van een geldsom die hiermee overeenstemt overeenkomstig artikel 53, § 2, tweede lid.”