Een medisch verslag is slechts een advies aan de rechter. De rechter dient rekening houdt met alle concrete elementen.
De ongeschiktheid wordt bepaald volgens de officiële Belgische schaal ter bepaling van de graad van invaliditeit (OBSI) waarbij het artikel 724 van de OBSI een ongeschiktheid toekent van 30 % in geval van totaal verlies van het zicht uit een oog. (zie Hof van beroep Antwerpen, 28 juni 2017, T. Verz. 2018/3, 374 alwaar voor het verlies van een oog 33% blijvende persoonlijke ongeschiktheid en 33 % blijvende huishoudelijke ongeschiktheid werd toegekend).
Dit percentage beoogt de vermindering uit te drukken van de mens als psychosomatisch geheel en, hiermee verbonden, van de mogelijkheid om handelingen van het dagelijkse leven te verrichten.
Door de visusbeperking door verlies van een oog ziet een slachtoffer wazig en heeft hij geen dieptezicht, zodat hij ook bij het uitoefenen van huishoudelijke taken hinder ondervindt en een huishoudelijke ongeschiktheid tot bepaalde taken bewezen is.
Wat de graad van de huishoudelijke ongeschiktheid betreft, heeft het weerhouden percentage van 33 % voor blijvende invaliditeit (te dezen 30 % + 3 % voor mydriase linkeroog) op een identieke wijze impact op de graad van de huishoudelijke ongeschiktheid.
Het is niet aannemelijk dat het huishoudelijk economisch arbeidsrendement het meest correleert met de economische arbeidsongeschiktheid, nu men zich in het huishouden flexibeler kan opstellen.
In het huishouden kan de visuele beperking gemakkelijker opgevangen worden dan op de arbeidsmarkt: huishoudelijk taken zijn gevarieerd, in het gezin bestaat een grotere regelvrijheid door afwezigheid van gezagsverhouding.
Met het verlies van het zicht uit het linkeroog kan anders omgegaan worden dan in het professionele leven.
Gewone huishoudelijke taken kunnen ook uitgevoerd worden met zicht uit één oog, andere taken kunnen verdeeld worden tussen gezinsleden.
Het is aannemelijk dat hij door de gevolgen van het ongeval, waardoor verlies van zicht uit één oog, beperkingen ondervindt op huishoudelijk vlak, zeker bij verplaatsingen, bij het op een ladder staan, bij de haag snoeien, bij het poetsen.
Anders dan beroepsarbeidsongeschiktheid, treft de huishoudelijke schade niet onmiddellijk het inkomen, maar is het potentieel tot het vervullen van bepaalde huishoudelijke taken aangetast.
Huishoudschade kan niet berekend worden door een vergelijking te maken van de vermogenstoestand van de benadeelde vóór en na de onrechtmatige daad.
Door voornoemde factoren krijgt huishoudschade een abstract karakter en kan het slechts in redelijkheid en billijkheid begroot worden.
Bij het bepalen van een dagbedrag voor de huishoudschade dient de rechter rekening te houden met het verdelingspercentage (aandeel man in het huishouden: 35 %) en met het gegeven dat de huishoudelijke arbeid op oudere leeftijd afneemt.
Het is moeilijk om van een dagbedrag (te dezen werd 40 € geëist) uit te gaan als vergoedingsbasis voor een toekomst van bijna 60 jaar, nu het in essentie om een waardebepaling gaat: het bepalen van het verlies van economische waarde in het huishouden.
Voor een kind (te dezen 13,5 jaar) is het moeilijk het bewijs te leveren van effectief gedane kosten of in de toekomst te belalen kosten om zijn huishoudelijke taken te verrichten.
Hierdoor wordt de vordering tot het bekomen van een geïndexeerde rente bemoeilijkt. Bij bepalen van het verlies, dat hij met een eenmalig kapitaal wil vergoed zien, is koopkrachtbestendigheid niet aan de orde.
Een waardebepaling economisch verlies huishouden is niet onderhevig aan marktrente en kan slechts in redelijkheid en billijkheid bepaald worden.
Wat de begroting betreft zijn er vier perioden te onderscheiden:
1. Vanaf consolidatiedatum tot datum afstuderen (2010):
Het staat vast dat hij als minderjarige, inwonend bij de ouders, geen eigen huishouden had. De zorg voor voeding, woning, textiel, doen van boodschappen gebeurt door de ouders en is niet de verantwoordelijkheid van een kind. Het is niet aannemelijk dat een kind van 13 jaar huishoudelijke schade leed.
De ontvangen vergoeding voor persoonlijke ongeschiktheid bestaat uit verschillende elementen en behelst de aantasting van zijn fysieke of psychische integriteit op het dagelijks leven
Ook de bijdrage van een student in het gezinshuishouden is te verwaarlozen, door de gerichtheid op de studies.
Ook een student die inwoont bij zijn ouders heeft geen eigen huishouden.
Vanaf moment van afstuderen tot moment einde samenwoning met ouders.
Er kan niet aan getwijfeld worden dat een jongvolwassene een aantal huishoudelijke taken dient te verrichten en mee dient in te staan voor zijn eigen onderhoud in het huishouden.
Door een gezichtsbeperking is er dan ook een aantasting van zijn economische waarde in het huishouden, welke de rechter in billijkheid begroot.
Te dezen gaat de rechter ervan uit dat het vermogen om huishoudelijke taken te verrichten verminderd was en bepaalt het aandeel van het slachtoffer / bijdrage in het gezinshuishouden op 25 %, als volgt berekend 20,00 EUR (forfaitaire dagvergoeding) x 25 % aandeel = 5,00 EUR.
2.280 dagen x 5,00 EUR x 33 % = 3.762,00 EUR.
Vanaf de moment dat de schadelijder gaat samenwonen en een huishouden vormt met een vriendin.
Te dezen werd zijn aandeel bepaald op 35 %. De rechter motiveert dit percentage omdat deze bijdrage spoort met de sociologische werkelijkheid waarbij mannen slechts één derde in de werklast delen (sic).
Te dezen berekend als volgt: 262 dagen x 7,00 EUR (bijdrage 35 % van 20,00 EUR) x 33 % = 605,22 EUR.
Vanaf de datum van de eindbeslissing boduurt de rechter verder op een dagbedrag van 20,00 EUR met zijn aandeel als man van 35 % = 7,00 EUR, 7,00 EUR x 33 % = 2,31 EUR.
Te dezen was het slachtoffer op het ogenblik van de eindbeslissing 27 jaar en heeft een levensverwachting van 55,79 jaar.
Volgens de rechter staat vast dat de mogelijkheden om huishoudelijk werk te verrichten verminderen met de leeftijd, ongeacht of men slachtoffer was van een ongeval of niet.
Te dezen werd uitgegaan van een kapitalisatierentevoet van 2 %, gelet op de lange tijdsperiode en de beleggingsmogelijkheden en het gegeven dat een waardebepaling economisch verlies huishouden niet onderhevig is aan marktrente, gelet op het immateriële karakter van deze schadepost.
Te dezen berekend als volgt: 2,31 EUR x 365 dagen x 33,742 (maandelijks, zekere rente, levensverwachting, kapitalisatierentevoet 2 % ) = 28.449,56 EUR.
Voorbehoud huishoudelijke ongeschiktheid
Te dezen verkiest de schadelijder een onmiddellijke definitieve vergoeding voor de blijvende huishoudelijke ongeschiktheid
Wanneer er reeds 14 jaar jaar verstreken zijn sinds de consolidatiedatum, laat zulks een forfaitaire begroting van blijvende huishoudelijke schade mogelijk zonder verder voorbehoud.
De vergoedende intrest heeft de functie van achterstand in de betaling, zodat een herleiding van de wettelijke rentevoet zeker mogelijk is.
De rechter bepaalt op onaantastbare wijze de rentevoet, omdat geen enkele wettelijke bepaling aan de rechter oplegt om vergoedende intresten aan de wettelijke rentevoet toe te kennen (naar cass. 30 september 2009, AR P 2008 11 02 F, www.cass.be).
Te dezen bepaalt de rechter de degressieve rentevoet van de vergoedende intrest op 4 % tot 31 december 2009, vanaf 1 januari 2010 op 3,25 % en vanaf 1 januari 2013 op 2 %.
Let wel voor schadegevallen vanaf 1 januari 2025 is het nieuwe boek 6 BW van toepassing met verfijning van het begrip schade en een aantal nieuwe regels. Zie
deze link: Grondbegrippen over de schade en schaderegeling in het boek 6 van het (nieuw) BW.
Artikel 6.26 (nieuw) BW stelt geen nomenclatuur op van de soorten vergoedbare schade. De wetgever van het nieuw BW heeft dit niet wenselijk geacht gelet op het evolutieve karakter van deze materie en wou dan ook niet de indicatieve tabel vervangen die periodiek opgesteld wordt door het Nationaal verbond van magistraten van eerste aanleg en het Koninklijk verbond van vrede-en politierechters wegschuiven.