Artikel 1134 B.W. bepaalt dat contracten, niet enkel de partijen maar ook de rechtbank tot wet strekken. Een huurcontract is niet vrijblijvend, maar strekt de partijen tot wet. Wanneer het houden van huisdieren principieel verboden is, dienen de huurders zich daaraan te houden. Artikel 5 van het huurcontract laat op dat punt niets aan de twijfel over nu er geschreven staat dat het houden van huisdieren in het duplex-appartement ten strengste verboden is.
Indien een huurder dieren wil houden in een huurpand dan dient de huurder een pand te zoeken waar dit toegelaten is..
Het verbod een huisdier te houden in een huurwoning maakt volgens de Vrederechter van het eerste kanton te Gent geen inbreuk uit op het privéleven, dat beschermd wordt door art. 8 EVRM.
Dienaangaande bestaat er rechtspraak van verschillende strekking. Een persmededeling van een minister, heeft geen wettelijke of reglementaire kracht heeft en is daarom niet bindend is voor de rechterlijke macht.
Naast het eigen recht op privéleven, dienen huurders zich ook te bekommeren om de bescherming van het privéleven van de andere bewoners in het gebouw die er bij hun contractsluiting rechtmatig mochten op vertrouwen dat geen dieren in het gebouw zouden worden gehouden.
Grondrechten beschermen in de eerste instantie de burger tegen de overheid (verticale werking). De horizontale werking leidt echter vaak tot een conflict tussen de grondrechten.
De toepassing van artikel 8.1 EVRM komt niet neer op een eenrichtingsverkeer, maar moet in beide richtingen proportioneel en evenwichtig zijn, waarbij rekening moet worden gehouden met de privacy van andere eigenaars en bewoners van een (klein) appartementsgebouw (oud herenhuis met meerdere woonentiteiten).
Bovendien moet toch ook rekening worden gehouden met de noodzaak van rechtszekerheid. Waar staan verhuurders indien hun contractueel geschrift eens het op handhaving aankomt, zo goed als waardeloos wordt. Er zijn ook grenzen van redelijkheid omdat immers bij zo wat elke conventionele verplichting een horizontale werking van grondrechten kan worden betracht. Zo kan men evengoed inroepen dat bij wanbetaling geen huurontbinding zou mogen worden uitgesproken omwille van het recht op een menswaardige huisvesting dat zowel verdragsrechtelijk als grondwettelijk is verankerd.
Overigens is het een drogredenering dat het huurcontract het recht op privéleven schendt; een redenering welke de toets van de formele logica niet kan doorstaan.
Een huurder is niet verplicht een huurcontract te onderschrijven. Indien een huurder een hond wil houden, staat het hem vrij een contract met verbod tot het houden van huisdieren niet te onderschrijven en een andere woongelegenheid te zoeken waar wel een hond mag worden gehouden.
Wie ondanks een verbod op het houden van huisdieren een hond houdt ziet zijn eigen handelen van verweerders aan de basis van wat de huurder gebruikelijk wil omschrijven als een schending van zijn privéleven.
Een verhuurder moet niet voor voldogen feiten geplaatst en nadien geconfronteerd met een advies van de huurder bond en een persmededeling van een minister.
De zin van het conventionele verbod bestaat in de vrijwaring van de goede staat van de huurwoning.
Het is van algemene bekendheid dat het houden van honden het risico op huurschade verhoogt, zodat het verbod ook om die reden rechtsgeldig is.
Van een verhuurder mag veracht worden de huurder respijt te bieden een ander verblijf te geven, dan wel om een andere huurwoning te zoeken. Desondanks volhardden in de stelling de hond te willen houden in de huurwoning maakt een ernstige toerekenbare contractuele wanprestatie uit op grond waarvan de huurovereenkomst in het nadeel van de verhuurder wordt ontbonden.