Artikel XX.79, § 3 WER stelt uitdrukkelijk dat de rechtbank de homologatie van het reorganisatieplan slechts kan weigeren in geval van niet naleving van de pleegvormen door deze wet opgelegd of wegens schending van de openbare orde.
Eén van deze pleegvormen bestaat erin dat de lijst van schuldeisers conform artikel XX.41, § 2 WER en XX.49, § 1 tweede lid WER de bezwaarde goederen dient te vermelden van de buitengewone schuldeisers.
Wanneer de rechtbank vaststelt dat op de lijst neergelegd bij het inleidend verzoekschrift, noch in het verzoekschrift de zakelijke zekerheid en de bezwaarde goederen van de vier buitengewone schuldeisers niet staan vermeld is aan deze voorwaarde niet voldaan.
Artikel I.22, 14° WER definieert “buitengewone schuldvorderingen in de opschorting” als volgt: “de schuldvorderingen in de opschorting die gewaarborgd zijn op het ogenblik van de opening van de procedure van gerechtelijke reorganisatie, door een zakelijke zekerheid, en de schuldvorderingen van de schuldeisers-eigenaars; de schuldvordering is slechts buitengewoon ten belope van het bedrag waarvoor, op de dag van de opening van een procedure van gerechtelijke reorganisatie, een inschrijving of registratie is genomen, of wanneer geen inschrijving of registratie is genomen, ten belope van de realisatiewaarde in going concern van het goed of indien het onderpand betrekking heeft op specifieke verpande schuldvorderingen, de boekhoudkundige waarde; de hiervoor omschreven beperking is slechts van toepassing met het oog op de uitwerking en stemming van het reorganisatieplan, zoals bedoeld in de artikelen XX.72 tot XX.83”.
Uit deze bepaling vloeit volgens de rechtbank voort dat het reorganisatieplan, gestaafd door stukken, per schuldeiser die als buitengewoon schuldeiser in de opschorting wordt aangezien, duidelijk dient te vermelden: - welke zakelijke zekerheid de schuldeiser op de dag van de opening van de procedure heeft alsook de beschrijving van:
- het goed belast met de roerende zakelijke zekerheid • het goed belast met een hypotheek;
- het totale bedrag van de schuldvordering in de opschorting van de schuldeiser;
- het bedrag op de dag van de opening van de procedure:
- waarvoor de schuldeiser een inschrijving of registratie heeft genomen
- gelijk aan de realisatiewaarde in going concern van het goed •
- gelijk aan de boekhoudkundige waarde van een specifiek verpande schuldvordering.
Wanneer in het reorganisatieplan staat niets vermeld hierover zodat het plan niet beantwoordt aan de vereisten van de wet.
Enkel op basis van de volledige stukken en een correct uitgewerkt kan de rechtbank nagaan of de buitengewone schuldeisers voor hun volledige vordering, dan wel slechts voor een deel als buitengewone schuldeiser dienen te worden aangezien.
Dit is essentieel omdat het plan kan voorzien in een gedifferentieerde regeling van de schuldeisers voor bepaalde categorieën van schuldvordering onder meer op grond van de omvang en de aard ervan.
Indien zij deels gewoon schuldeiser zouden zijn, heeft dit een impact op de behandeling van hun schuldvordering. De rechtbank dient te kunnen nagaan of er een schending van de openbare orde is.
Artikel XX.49, § 1, vierde lid WER stelt het voorschrift “de schuldenaar plaatst een kopie van de mededelingen in het register”.
Wanneer onder het item “kennisgeving aan de schuldeisers artikel XX.49 WER” de schuldenaar enkel een bewijs van verzending aan de schuldeisers heeft opgeladen en geen kopie van de mededelingen zelf kan de rechtbank dan geen inhoudelijke controle voeren of de schuldenaar daadwerkelijk de verplichting uit artikel XX.49, § 1 WER heeft nageleefd.
Indien deze kennisgeving nog niet opgeladen zijn kan de rechtbank de schuldenaar verzoeken deze kennisgevingen nog op te laden in het register.
De rechtbank kan de opgeworpen schendingen ernstig genoeg achten om de weigering van de homologatie te kunnen rechtvaardigen.
De rechtbank kan de schuldenaar op grond van artikel XX.79 WER evenwel toelaten om een aangepast plan neer te leggen rekening houdend met de schendingen zoals door de rechter vastgesteld.