De wetgever heeft, door het invoeren van de verplichting om de tegen het in eerste aanleg gewezen vonnis geformuleerde grieven nauwkeurig te bepalen, een doelmatiger behandeling van de strafzaken in hoger beroep beoogt en in het bijzonder nutteloze werklast en kosten wil vermijden door niet langer niet-betwiste beslissingen aan de appelrechter voor te leggen. Door de verplichting de grieven nauwkeurig te bepalen wordt de appellant gedwongen na te denken over de wenselijkheid en de gevolgen van het instellen van het hoger beroep en kan de geïntimeerde dadelijk uitmaken welke beslissingen van het eerste vonnis worden betwist en waarover hij in hoger beroep verweer zal moeten voeren.
Een grief als bedoeld in art. 204 Sv. is de specifieke aanwijzing door de appellant van een afzonderlijke beslissing van het beroepen vonnis, waarvan hij de hervorming door de appelrechter vraagt.
Het staat aan de appelrechter om in het licht van het bovenstaande en rekening houdend met de wijze waarop een appellant in het door art. 204, eerste lid Sv. bedoelde verzoekschrift of het door art. 204, derde lid Sv. bedoelde modelgrievenformulier zijn grief of grieven tegen het beroepen vonnis heeft omschreven, te bepalen welke de beslissing of beslissingen van het beroepen vonnis hij hervormd wenst te zien.
Indien een appellant in zijn verzoekschrift of grievenformulier als grief niet de schuldigverklaring opgeeft, maar enkel de beslissingen betreffende de bestraffing, volgt daaruit dat hij geen hervorming beoogt van de met het beroepen vonnis genomen beslissing over de schuldigverklaring, d.w.z. de vaststelling dat het plegen van een feit beantwoordt aan de wettelijke delictsomschrijving en de afwezigheid van gronden van rechtvaardiging, schulduitsluiting of toerekeningsvatbaarheid, tenzij dat uit zijn verzoekschrift of grievenformulier duidelijk blijkt dat hij een of meer van die deelaspecten van de schuldigverklaring wel bekritiseert en hervormd wil zien.
Wanneer de eiser als grieven enkel de strafmaat, het niet-toepassen van uitstel en opschorting en de bijkomende straf van de terbeschikkingstelling van de strafuitvoeringsrechtbank heeft aangevoerd en dus niet zijn schuldigverklaring aan de hem ten laste gelegde feiten, kan in beroep niet meer over de schuld zelf worden geoordeeld, noch over de vraag betreffende de ontoerekeningsvatbaarheid die samenhangt met de beslissing. In dit geval kunnen de appelrechters ook niet ambtshalve middelen opwerpen betreffende die ontoerekeningsvatbaarheid.