Een wijziging of uitbreiding van de vordering zoals bepaald in art. 807 Ger. W. onderstelt evident tevens dat het een vordering betreft van dezelfde partijen als die welke partij zijn in het geding, dat de nieuwe of gewijzigde vordering m.a.w. wordt gesteld tussen dezelfde partijen.
Slechts onder die voorwaarden laat art. 807 Ger. W. een uitbreiding of wijziging van de vordering toe, «bij nieuwe, op tegenspraak genomen conclusies».
Een conclusies kan worden uitgebreid wanneer een partij een nieuwe hoedanigheid aanneemt, zoals bijvoorbeeld als «rechthebbende» van de overleden slachtoffers.
De «hoedanigheid» dient te worden geïnterpreteerd als de macht van de betrokken procespartij om een bepaald vorderingsrecht uit te oefenen. Als appellant optreedt namens de erfgenamen en als wettelijke vertegenwoordiger over de persoon en de goederen van zijn minderjarig kind, zoals in de oorspronkelijke dagvaarding, dan kan hij niet dezelfde rechte uitoefenen als wanneer hij optreedt in eigen naam «als rechthebbende». Het is niet omdat hij in de inleidende dagvaarding een integrale schadevergoeding beoogde, en bijvoorbeeld een vergoeding vorderde voor inkomstenschade van wijlen zijn echtgenote, dat zijn vordering daarom ontvankelijk is; alles hangt af van de hoedanigheid waarin hij deze vordering instelt.
In het raam van de toepassingsvoorwaarden van art. 29bis W.A.M.-wet komt de hoedanigheid des te scherper aan bod.
De «rechthebbende» is diegene die persoonlijk schade lijdt door weerkaatsing en een eigen recht op vergoeding heeft ingevolge het overlijden of de letsels die het slachtoffer indirect lijdt.
Met de «rechthebbenden» van het slachtoffer wordt niet naar hun erfgenamen, maar wel naar de rechtssubjecten verwezen, die, als gevolg van het verkeersongeval, schade bij weerkaatsing lijden.
Dit betekent dat zij hoewel zij niet noodzakelijk fysiek bij het verkeersongeval betrokken waren, toch schade lijden ten gevolge van het overlijden of het lichamelijk letsel van een ander rechtssubject als gevolg van een verkeersongeval.
Hoewel vaak het tegendeel is beweerd, is schade bij weerkaatsing geen onrechtstreekse schade, maar persoonlijke en specifieke schade die rechtstreeks het vermogen of de gevoelens van een ander treft».
Het is duidelijk dat deze hoedanigheid van rechthebbende te onderscheiden is van die van erfgenaam en dat beide hoedanigheden andere rechten hebben. Een vordering instellen als «rechthebbende» beoogt dan ook een totaal ander doel en moet als nieuwe vordering worden geïnterpreteerd in de zin van art. 807 Ger. W.
De Wet op de Landverzekeringsovereenkomst stelt een verjaringstermijn van vijf jaar voorop die begint te lopen vanaf het schadeverwekkend feit (art. 34, § 2). Deze termijn wordt gestuit zodra de verzekeraar kennis krijgt van de wil van de benadeelde om een vergoeding te verkrijgen voor de door hem geleden schade. De stuiting eindigt op het ogenblik dat de verzekeraar aan de benadeelde schriftelijk kennis geeft van zijn beslissing om te vergoeden of van zijn weigering (art. 35, § 4, Wet Landverzekeringsovereenkomst).
Het is niet omdat de verzekeraar stukken opvroeg dat hieruit dient te worden afgeleid dat een partij ooit op enig moment werd aangesproken om inkomstenschade te vergoeden.
De bepalingen van het Burgerlijk Wetboek (2248 BW) kunnen niet gekopieerd worden naar het verzekeringsrecht dat als «lex specialis» geldt. De bepalingen van art. 34 en art. 35 Wet Landverzekeringsovereenkomst hebben een dwingend karakter en hierin is de opgeworpen stuitingsgrond niet opgenomen.