Indien een kind geboren wordt binnen een relatie van 2 personen van hetzelfde geslacht, bepaalt de wet momenteel dat enkel de persoon die van het kind bevalt of het kind adopteert, de juridische ouder is.
Pas na adoptie kan de mee-moeder of de mee-vader de tweede juridische ouder worden.
Concreet betekent dit dat bij een relatiebreuk deze mee-ouder zich enkel kan steunen op artikel 375 bis B.W. om contact te blijven houden met dit kind.
Om dit contact te blijven houden dient deze mee-ouder een bijzondere affectieve band met het kind te bewijzen waarbij er rekening wordt gehouden met het belang van het kind.
De jeugdrechtbank te Brugge diende op 20.06.2013 (Tijdschrift voor familierecht 2013/10) zich te buigen over de vraag tot persoonlijk contact van een lesbische mee-moeder op basis van artikel 375 bis B.W.
De twee vrouwen hadden destijds beslist om een gezin te stichten. Ze zijn samen naar een fertiliteitkliniek gegaan en de mee-moeder, lees de lesbische partner die het kind niet zou dragen was duidelijk betrokken voor en na de geboorte van het kind.
Dit blijkt onder meer in deze zaak uit het geboortekaartje, uit het feit dat het kind de voornaam van de lesbische mee-moeder als tweede naam draagt en uit het feit dat de lesbische mee-moeder ‘vaderschapsverlof’ heeft genomen bij de geboorte van het kind. In deze zaak heeft de lesbische mee-moeder na de relatiebreuk nog contact gehouden met haar ex-partner om aldus contact te hebben met het kind.
Toch meent de rechtbank dat er twijfels kunnen bestaan over de affectieve band van het kind met de lesbische mee-moeder, rekening houdende met de nog zeer jonge leeftijd van het kind toen de partijen uit elkaar gingen.
De rechtbank oordeelt dat ze dient na te gaan of het contactrecht in het belang is van de minderjarige en de verzuchtingen van de mee-moeder meent zij hieraan totaal ondergeschikt te moeten achten.
Zij oordeelt dat niettegenstaande van een potentieel bijzondere affectieve band van de meemoeder ten aanzien van het kind een recht op persoonlijk contact niet in het belang van het kind kan worden geacht.
Deze jeugdrechtbank oordeelt dat een opgelegd of gedwongen contact met een derde die niet-bloedverwant is voor het kind verwarrend zou kunnen overkomen binnen de, op zich reeds specifieke gezinscontext en zeker gelet op het verzet van de biologische moeder.
De rechtbank meent dat een opgelegd contact tussen de lesbische mee-moeder en het kind aldus niet zal kunnen worden opgebouwd en dat het kind zeker geen belang heeft om de speelbal te worden tussen twistende ex-partners waarna de jeugdrechtbank de vordering van de lesbische mee-moeder afwijst.