Op grond van artikel 443, eerste lid, 3°, Wetboek van Strafvordering kan in criminele of in correctionele zaken de herziening worden aangevraagd van een in kracht van gewijsde gegane veroordeling wanneer er sprake is van een gegeven dat bij het onderzoek op de rechtszitting aan de rechter niet bekend was en waarvan de veroordeelde het bestaan niet heeft kunnen aantonen ten tijde van het geding en dat, op zichzelf of in verband met de vroeger geleverde bewijzen, met de uitspraak niet bestaanbaar schijnt, zodanig dat het ernstige vermoeden ontstaat dat indien dit gegeven bekend zou zijn geweest, het onderzoek van de zaak zou hebben geleid, hetzij tot een vrijspraak van de veroordeelde, hetzij tot het verval van de strafvordering, hetzij tot het ontslag van rechtsvervolging, hetzij tot de toepassing van een minder strenge strafwet.
Wanneer een veroordeling de staat van herhaling vaststelt op grond van een rechterlijke beslissing waarvan pas na de veroordeling is gebleken dat ze voor niet bestaande moet worden gehouden, kan dit aanleiding geven tot een aanvraag tot herziening. Hiervoor is vereist dat de veroordeelde het bestaan van het gegeven op grond waarvan de eerdere beslissing is vervallen, niet heeft kunnen aantonen ten tijde van het geding en dat hierdoor het ernstige vermoeden ontstaat dat indien dit gegeven bekend zou zijn geweest, het onderzoek van de zaak zou hebben geleid tot de toepassing van een minder strenge strafwet.
Uit de enkele omstandigheid dat de rechterlijke beslissing op grond waarvan de staat van herhaling werd vastgesteld ingevolge het ertegen aangetekende verzet in de buitengewone verzetstermijn pas is vervallen nadat de veroordeling die de staat van herhaling heeft vastgesteld in kracht van gewijsde is gegaan, kan niet worden afgeleid dat de verzoeker tot herziening dit ten tijde van het geding niet heeft kunnen aantonen. Dit is met name het geval wanneer de beklaagde de gelegenheid had om voor de rechter aan te voeren dat hij nog verzet in de buitengewone termijn kan aantekenen tegen de rechterlijke beslissing op grond waarvan hij in staat van herhaling wordt geacht.
De buitengewone aard van het rechtsmiddel van de herziening en de principiële mogelijkheid om tegen een verstekbeslissing verzet aan te tekenen binnen de buitengewone termijn van verzet bij toepassing van artikel 187, § 1, tweede lid, Wetboek van Strafvordering, laten niet toe dat de veroordeelde een herziening aanvraagt van een beslissing waartegen nog verzet openstaat in de buitengewone termijn van verzet, noch dat hij een herziening aanvraagt op grond van een gegeven dat hij bij een verzet in de buitengewone termijn had kunnen voorleggen aan de rechter op verzet.