Inmiddels is de wet op de handelsagentuur opgeheven en zijn de bepalingen inzake handelsagentuur opgenomen in het WER (wetboek van economisch recht).
Uittreksel uit het wetboek van economisch recht
• Volgens artikel 20 van de handelsagentuurwet heeft de handelsagent, na de beëindiging van de overeenkomst recht op een uitwinningsvergoeding, wanneer hij de principaal nieuwe klanten heeft aangebracht of wanneer hij de zaken met de bestaande klanten aanzienlijk heeft uitgebreid, voor zover dit de principaal nog aanzienlijke voordelen kan opleveren.
De agent moet dus nieuwe klanten hebben aangebracht OF de omzet met de bestaande klanten aanzienlijk hebben uitgebreid. Eén van beide voorwaarden volstaan, evenwel zonder dat het ene criterium ten koste van het andere zou kunnen gaan. In deze laatste hypothese zal aan de agent het recht op uitwinningsvergoeding kunnen ontzegd worden indien hij bijvoorbeeld wel enerzijds nieuwe klanten heeft aangebracht maar anderzijds het bestaande cliënteel heeft verwaarloosd en indien daardoor het globale zakencijfer is gedaald. De aanbreng van nieuwe klanten moet niet aanzienlijk zijn.
• Indien de agentuurovereenkomst een concurrentiebeding bevat, geldt een weerlegbaar vermoeden dat de agent cliënteel heeft aangebracht (art. 24 3 handelsagentuurwet). De principaal kan dit wettelijke vermoeden weerleggen door het tegenbewijs te leveren dat de agent geen nieuwe klanten heeft aangebracht. Hierbij draagt de principaal de bewijslast.
• Een nieuwe klant is een klant die voordien geen klant was, of, gedurende een lange periode geen klant meer was.
• Om aanspraak te kunnen maken op een uitwinningsvergoeding volstaat het dat de aanbreng van nieuwe klanten nog aanzienlijke voordelen kan opleveren voor de principaal. De agent heeft recht op een uitwinningsvergoeding wanneer redelijk verwacht mag worden dat de aangebrachte nieuwe klanten de principaal na de beëindiging van de overeenkomst nog aanzienlijke voordelen zullen opleveren.
Deze voorwaarde is voldaan van zodra de agent aantoont dat zijn activiteit een aanzienlijk voordeel kan opleveren voor de loyale principaal, die zich dit voordeel normaal’ eigen moet kunnen maken, zoals dit in te schatten valt bij de beëindiging van de overeenkomst. Dit bewijs kan met alle middelen van recht worden aangebracht, met inbegrip van vermoedens
Maar het is daarentegen niet vereist dat de aanbreng na de beëindiging daadwerkelijk nog aanzienlijke voordelen oplevert voor de principaal.
• Als grondslag voor de berekening van het maximumbedrag van de uitwinningsvergoeding dient de ‘vergoeding’ van de handelsagent genomen te worden. Dit betreft niet enkel de commissies, maar ook de gebeurlijk toegekende vaste vergoedingen, bonussen, winstdelingen, uitzonderlijke commissies, en dergelijke meer.
• De wettelijke bepaling in verband met de cliënteelvergoeding is van dwingend recht. Dit wel zeggen dat de partijen vóór de beëindiging van de overeenkomst niet kunnen afwijken van de wettelijke toepassingsvoorwaarden wanneer dit in het nadeel is van de agent. De rechten van de agent kunnen wel uitgebreid worden.
Inmiddels is de wet op de handelsagentuur opgeheven en zijn de bepalingen inzake handelsagentuur opgenomen in het WER (wetboek van economisch recht).
Uittreksel uit het wetboek van economisch recht