Krachtens artikel 20, 1 ste lid van de wet van 13 april 1995 betreffende de handelsagentuurovereenkomst, heeft de handelsagent recht op een uitwinningsvergoeding wanneer
1. hij de principaal nieuwe klanten heeft aangebracht of wanneer hij de zaken met de bestaande klanten aanzienlijk heeft uitgebreid,
2. en voor zover dit de principaal nog aanzienlijke voordelen kan opleveren.
Het is evenwel niet vereist dat de aanbreng of uitbreiding, na de beëindiging van de overeenkomst, daadwerkelijk nog aanzienlijke voordelen oplevert voor de principaal.
De vervulling van de voorwaarde dient in de regel te worden beoordeeld op het ogenblik van de beëindiging van de overeenkomst. Feiten die dateren van na de beëindiging van de overeenkomst en van aard zijn de verwezenlijking van de voorwaarde in de weg te staan, mogen in geen geval in aanmerking worden genomen, wanneer zij aan de principaal zelf toe te schrijven zijn.
Het feit dat de agent na de beëindiging een nieuwe zaak start en er klanten afvloeien naar deze nieuwe zaak, belet niet de uitbetaling van de uitwinningsvergoeding.
...
In de wet van 13 april 1995 betreffende de handelsagentuurovereenkomst werden geen vormvereisten vastgelegd aan partijen die in onderling akkoord wensen een einde te maken aan hun handelsagentuurovereenkomst.
Aldus kan de loutere wilsovereenstemming tussen partijen een einde stellen aan de handelsagentuur, waarbij de partijen de vrijheid hebben de datum vast te leggen waarop de overeenkomst daadwerkelijk zal eindigen en waarbij partijen evenzeer afstand kunnen nemen van een opzegtermijn.
Dit bewijs van de beëindiging in onderling akkoord en zelfs van de vaststelling van de opzegtermijn kan worden geleverd door een door de handelsagent opgestelde eindfactuur zonder voorbehoud waarna geen verdere prestaties meer werden geleverd.
De rechtsvorderingen die uit de agentuurovereenkomst ontstaan verjaren één jaar na het eindigen van die overeenkomst (artikel 26 van de wet van 13 april 1995 betreffende de handelsagentuurovereenkomst .
De handelsagent verliest zijn recht op uitwinningsvergoeding indien hij de principaal niet binnen een jaar na de beëindiging van de overeenkomst ervan in kennis gesteld heeft dat hij voornemens is zijn rechten te doen gelde (artikel 20 van dezelfde wet)
Dit ‘verlies’ kan niet worden aangemerkt als een proceshandeling in de zin van artikel 48 Ger.W. en deze termijn kan niet worden verlengd in toepassing van artikel 53 Ger.W.
Inmiddels is de wet op de handelsagentuur opgeheven en zijn de bepalingen inzake handelsagentuur opgenomen in het WER (wetboek van economisch recht)
Uittreksel uit het wetboek van economisch recht