Het feit dat een overeenkomst die voor bepaalde tijd is aangegaan en die na afloop van de termijn wordt voortgezet, luidens art. 4, derde lid, van de Handelsagentuurwet van bij het sluiten geacht wordt een overeenkomst voor onbepaalde tijd te zijn, neemt niet weg dat partijen, de mogelijkheid hebben om een opeenvolging van overeenkomsten van bepaalde duur af te spreken, zeker nu de wetgever in 1995 voor de handelsagentuur geen gebruik heeft gemaakt van de wettelijke fictie gecreëerd door de wet van 13 april 1971 in het raam van de exclusieve verkoopconcessie van onbepaalde duur, die bepaalt dat, wanneer een voor bepaalde tijd verleende concessie tweemaal werd vernieuwd, ongeacht of de bedingen van het oorspronkelijk contract al dan niet werden gewijzigd tussen dezelfde partijen, of wanneer zij tweemaal stilzwijgend werd verlengd ten gevolge van een beding van het contract, elke latere verlenging geacht wordt te zijn toegestaan voor onbepaalde duur. Een verlengingsbeding van bepaalde duur is bijgevolg geldig inzake handelsagentuur (Luik 12 september 2006, T.B.H. 2007, 1018).
Art. 19, eerste lid, Handelsagentuurwet, luidt: «Elke partij kan, onverminderd alle schadeloosstellingen, de overeenkomst zonder opzegging of vóór het verstrijken van de termijn beëindigen, wanneer uitzonderlijke omstandigheden elke professionele samenwerking tussen de principaal en de handelsagent definitief onmogelijk maken of wanneer de andere partij ernstig tekortkomt in haar verplichtingen».
De beëindiging om dringende reden sluit de toekenning van een opzegtermijn, zelfs verkort, uit, omdat een dergelijke reden inhoudt dat de voortzetting van de samenwerking onherroepelijk onmogelijk is geworden. Bijgevolg is zelfs een opzegtermijn van vier dagen onverenigbaar met de tekst van de Handelsagentuurwet.
Art. 19 impliceert, zowel in het geval van uitzonderlijke omstandigheden als in het geval van ernstige tekortkoming, hoe dan ook de onmiddellijke en definitieve onmogelijkheid om de professionele samenwerking tussen principaal en handelsagent voort te zetten.
Het verschuldigd zijn van een schadevergoeding wegens onregelmatige beëindiging van de agentuurovereenkomst
De onregelmatige beëindiging van een agentuurovereenkomst van bepaalde duur verplicht de partij die de overeenkomst heeft verbroken ertoe om de volledige door het slachtoffer geleden en bewezen schade te vergoeden.
De te vergoeden schade wordt beperkt tot de voorzienbare schade ten tijde van het aangaan van de overeenkomst, behoudens in geval van opzet (art. 1150 B.W.) en zowel het geleden verlies als de gederfde winst komen voor vergoeding in aanmerking (art. 1149 B.W.).
Het bedrag van de uitwinningsvergoeding wordt bepaald, rekening houdende met de omvang van de aangebrachte cliëntèle, de uitbreiding van het aantal zaken, het gemiddelde van de commissies in de vorige jaren, de omzet die via de agent is aangebracht en de omvang van de voordelen die de principaal na de beeindiging ervan nog uit de overeenkomst kan halen.