Artikel 21 van de wet van 13 april 1995 betreffende de handelsagentuurovereenkomst (thans X.19 WER) bepaalt dat, voor zover de handelsagent recht heeft: op de uitwinningsvergoeding bepaald in artikel 20 en het bedrag van deze vergoeding de werkelijk geleden schade niet volledig vergoedt, de handelsagent, mits hij de werkelijke omvang van de beweerde schade bewijst, boven deze vergoeding schadeloosstelling kan verkrijgen ten belope van het verschil tussen het bedrag van de werkelijk geleden schade en het bedrag van die vergoeding.
Art. 21 van de wet van 13 april 1995 betreffende de handelsagentuurovereenkomst kent deze schadevergoeding enkel toe aan de handelsagent die recht heeft op een uitwinningsvergoeding.
Derhalve , beoogt deze schadevergoeding enkel cliënteelschade te vergoeden.
Bij dit arrest (en afwijkend aan de conclusie van dit arrest) dient onmiddellijk vermeld dat op grond van het arrest d.d. 3 december 2015 van het Hof van Justitie (arrest "Quenon") de bijkomende schadevergoeding die gevorderd wordt een ander voorwerp moet hebben dan de schade die geleden wordt door het verlies van cliënteel, en, hiermee samenhangend, door de derving van de zaken die de agent in de toekomst met dat cliënteel had kunnen realiseren en de vergoedingen die hij eruit had kunnen verwerven. (Zie ook arrest van het Hof van Beroep te A'pen van 16 maart 2017 elders op deze pagina).
De bijkomende schadevergoeding heeft dus betrekking op alle schade die de handelsagent lijdt omdat de handelsagentuurovereenkomst eindigt, met uitzondering van de cliënteelschade.
De bijkomende schadevergoeding die gevorderd wordt, moet een afzonderlijk voorwerp hebben, anders dan de schade die geleden wordt door het verlies van cliënteel, en, hiermee samenhangend, door de derving van de zaken die de agent in de toekomst met dat cliënteel had kunnen realiseren en de vergoedingen die hij eruit had kunnen verwerven.
De voorbereidende werken van de Belgische wet handelsagentuurovereenkomst bepalen dat de bijkomende schadevergoeding bedoeld in artikel 21, slechts in "bepaalde uitzonderlijke gevallen" (sic) verschuldigd kan zijn (Parl.St. Senaat, B.Z. 1991-92, 19 mei 1992, nr. 355-1, p. 20).
Bovendien dient vermeden te worden dat door de toekenning van al te ruime schadevergoedingen, het recht van de principaal om de overeenkomst op elk ogenblik eenzijdig te beëindigen in het gedrang komt. Meer concreet, nu het Hof van Justitie oordeelt dat de aanspraak op de bijkomende vergoeding geen fout van de principaal veronderstelt, moet vermeden worden dat vergoeding van alle schade overcompenserend is en de agent prikkels zou geven om overmatig te investeren, engagementen op lange termijn aan te gaan en/of zich tot zware opzeggingsvergoedingen te verbinden.
Aldus kunnen in aanmerking komen onder meer:
1. kosten, uitgaven en investeringen gemaakt ten behoeve van de handelsagentuur,
2. rentelast van de investeringskredieten,
3. aan het personeel betaalde ontslagvergoedingen,
4. verlies van een (verzekerings)portefeuille,
5. schade door faillissement
6. morele schade, komen aldus in principe in aanmerking voor vergoeding.
De oude wet van 13 april 1995 op de handelsagentuur werd inmiddels opgeheven en met enkele aanpassingen overgenomen in het boek X wetboek van economisch recht:
Link naar het economisch wetboek