In de rechtsleer wordt door de meeste auteurs voorgehouden dat op het principiële verbod tot regularisatie nadat een definitieve rechterlijke beslissing het herstel van de plaats in de vorige staat heeft bevolen, onder bepaalde voorwaarden wel een uitzondering kan worden gemaakt, bijvoorbeeld ten gevolge van de wijziging van een bestaand plan van aanleg, ruimtelijk uitvoeringsplan of andere grondig gewijzigde stedenbouwkundige verordeningsbepalingen;
In dit geval had het hof van beroep geen uitspraak heeft gedaan omtrent de vergunbaarheid van de verrichte werken, maar had zij de afbraak bevolen omdat er sprake was van een misdrijf, zijnde het niet voorhanden zijn van een vergunning. Het blijft anderzijds de opdracht van de bevoegde overheid die gevat wordt door een (regularisatie)aanvraag, om te oordelen of de vergunning in het licht van de vigerende reglementering en de van toepassing zijnde plannen al dan niet kan toegekend worden.
In deze zaak zijn er fundamenteel gewijzigde planologische omstandigheden waardoor de vergunbaarheid van de constructie opnieuw ten gronde kan onderzocht worden, ongeacht het bestaande vonnis tot afbraak.
Het hof van beroep te Antwerpen, had evenwel reeds tot afbraak beslist bij een in kracht van gewijsde gewezen arrest.
De veroordeling was gesteund op het feit dat het bouwwerk zonder de vereiste vergunning was opgetrokken. Deze plicht blijft bestaan.
Het gezag van gewijsde van dit arrest, het grondwettelijk principe van de scheiding der machten, en het fundamentele beginsel van onze rechtsorde dat de rechterlijke beslissingen alleen kunnen worden gewijzigd door de aanwending van rechtsmiddelen, welke beginselen de openbare orde raken, verzetten er zich tegen dat de uitvoerende macht een vergunning verleent strekkende tot het behoud van een bouwwerk, waarvan een definitieve rechterlijke beslissing de afbraak heeft bevolen.
Het gegeven dat nadien de ruimtelijke omstandigheden zijn gewijzigd, bijvoorbeeld ten gevolge van een gewijzigde planologische context, doet aan de voormelde vaststelling geenszins afbreuk en laat niet toe anders te besluiten.
Er anders over oordelen zou bovendien noch min noch meer een aanmoediging inhouden voor de personen die door de rechter werden veroordeeld tot een herstelmaatregel, om het arrest naast zich neer te leggen, en te speculeren op nieuwe planologische ontwikkelingen.
Ook het feit dat instanties een regularisatie in het vooruitzicht zouden hebben gesteld, kan geen afbreuk doen aan de hierboven vastgestelde schending van de vermelde beginselen.
De tussenkomende partijen kunnen er zich ook niet met goed gevolg op beroepen dat een ambtshalve uitvoering van het arrest van het hof van beroep in rechte niet meer mogelijk zou zijn, ten gevolge van het jarenlange stilzitten van de overheid.
Dat de overheid gebeurlijk niet meer tot de ambtshalve uitvoering van de herstelmaatregel zou kunnen overgaan, heeft immers vooreerst geenszins tot gevolg dat de betrokken maatregel niet meer zou zijn opgelegd. Het is alleen de ambtshalve uitvoering die er gebeurlijk onmogelijk door wordt.
Dergelijk gedrag van de uitvoerende macht kan bovendien geen rechtvaardiging zijn voor diezelfde uitvoerende macht, om nadien een vergunning af te leveren, in strijd met de genoemde fundamentele rechtsbeginselen. De uitvoerende macht kan zich niet beroepen op haar eigen handelwijze of niet handelen om een rechterlijke uitspraak te miskennen.