Men kan investeren in een woning die zowel de organisatie van het feitelijk samenleven als de eigen huisvestiging beoogde, zonder dat dit een natuurlijke verbintenis inhoudt.
De verrijking is niet zonder oorzaak gezien de vermogensverschuiving haar oorsprong vindt in de bijdrage in de kosten van de samenleving en de eigen wil van de verarmde. Het valt immers niet uit te sluiten dat een en ander tijdens de relatie werd gecompenseerd door de tijd die de andere partij in het voeren van de huishouding investeerde.
De wil om een definitieve vermogensverschuiving tot stand te brengen, kan blijken uit het feit dat de beweerd verarmde ex-samenwonende tijdens de relatie nooit aanspraak op terugbetaling maakte en er ook geen schriftelijk bewijs van een afspraak hieromtrent kan worden voorgelegd.
Een latere relatiebreuk heeft niet tot gevolg dat er geen oorzaak voor de verrijking meer zou zijn. Het bestaan van de oorzaak moet op het ogenblik van de vermogensverschuiving worden bepaald.
Het loutere feit van het maken van kosten en het leveren van de prestaties impliceert geen automatisch recht op terugbetaling.
Bij gebrek aan afdoende bewijs van de beweerde investering in een onroerend goed met vergoedingsafspraken en bij gebrek aan andere rechtsgrond kan de gedane investering in een onroerend goed niet op de ex-samenwonende worden verhaald die mede-eigenaar is van het onroerend goed.
De behandeling van de vordering wegens vermogensverschuiving zonder oorzaak kan niet middels automatische reflex of automatische piloot worden beslecht, laat staan middels een artificieel intelligent concept.
Een dergelijke vordering waaraan meestal een affectieve relatie is voorafgegaan vereist een concrete en geen abstracte beoordeling van alle elementen van de zaak.
Er kan worden aangenomen dat de wil van de verarmde een vermogensverschuiving kan rechtvaardigen en in die mate een vordering op grond van «verrijking zonder oorzaak» kan uitsluiten.
Een oorzaak kan gelegen zijn in onder meer ook de gedraging van de verarmde, inzonderheid wanneer hij handelde uit vrijgevigheid (animus donandi) of uit eigenbelang.
Punt is echter dat het daarbij de bedoeling moet zijn van de verarmde om de verrijking definitief te laten toekomen aan de verrijkte. Niet elke wil sluit de actio de in rem verso uit. Enkel de wil van de verarmde om een definitieve verrijking te creëren, sluit recuperatie uit.
Om die reden beklemtoont een recente stroming in de doctrine:
1. enkel een concrete beoordeling van de oorzaak bij de beweerde verrijking zonder oorzaak komt tegemoet aan de behoeften van de praktijk
2. een abstracte benadering in het huwelijks- en het samenwoningsvermogensrecht mag nooit tot recuperatie op grond van «verrijking zonder oorzaak» leiden, met de onbillijke gevolgen van dien.
Het mag daarbij wel duidelijk zijn dat de affectieve samenlevingsvorm tussen de verrijkte en de verarmde in se niet volstaat als oorzaak tot vermogensverschuiving.
De loutere wil van de verarmde bij de vermogensverschuiving voldoet evenmin. Enkel de definitieve wil om afstand te doen van de recuperatie voldoet.