Bedrog vernietigt alles
Niemand kan zich op zijn bedrog beroepen, om de toepassing van een rechtsregel in zijn voordeel te rechtvaardigen. Wie bedrog pleegt kan niet de fout of nalatigheid van de wederpartij inroepen.
Op grond van het beginsel «fraus omnia corrumpit» kan men zich nooit op zijn bedrog beroepen, noch in contractuele noch in buitencontractuele verhoudingen, om de toepassing van een rechtsregel in zijn voordeel te rechtvaardigen. (A. VAN OEVELEN, «Algemene rechtsbeginselen in het verbintenissen- en contractenrecht» in M. VAN HOECKE (red.), Algemene Rechtsbeginselen, Antwerpen, Kluwer, 1991, 137; B. WEYTS, «Fraus omnia corrumpit in het buitencontractueel aansprakelijkheidsrecht: geen aansprakelijkheidsverdeling in geval van opzet», RW 2002-03, p. 1631, nr. 7.)
Dit beginsel heeft een algemene gelding in het verbintenissenrecht en vindt niet alleen toepassing bij de totstandkoming van de verbintenis, maar ook bij de uitvoering of de uitdoving ervan. (W. VAN GERVEN en S. COVEMAEKER, Verbintenissenrecht, 82.)
Op die wijze vormt bedrog een uitzondering op alle rechtsregels. (H. DE PAGE, Traité élémentaire de droit civil belge, I, Brussel, Bruylant, 1962, p. 72, nr. 55; TERLINDEN, conclusie voor Cass. 10 juni 1909, Pas. 1909, I, 306.)
De rechtsgevolgen die een rechtssubject met zijn handelingen nastreeft, indien hij aan een ander opzettelijk schade wil berokkenen, worden door het bedrog ongedaan gemaakt. (L. CORNELIS, Algemene theorie van de verbintenis, p. 299, nr. 244.)
Zowel het beginsel «fraus omnia corrumpit» als het verbod tot rechtsmisbruik worden beschouwd als algemene rechtsbeginselen die gelden als afzonderlijke correctiemechanismen en vinden hun oorsprong in het fundamentele beginsel van algemene billijkheid en van de goede trouw tussen alle burgers. Deze beginselen zijn formele bronnen van het recht, m.a.w. zijn werkelijke rechtsregels die niet in geschreven teksten of in bijzondere teksten zijn neergelegd en hebben bijgevolg een normatief karakter dat aanleiding kan geven tot rechterlijke sancties. Het beginsel «fraus» beschermt het algemeen belang en is van openbare orde (zie desbetreffend: A. Lenaerts, «Over de algemene rechtsbeginselen Fraus omnia corrumpit en het verbod op rechtsmisbruik: een zoektocht naar hun onderlinge afbakening in het privaatrecht», TBBR 2015, 1; A. De Boeck, I. Samoy, S. Stijns en R. Van Ransbeeck, «Fraus omnia corrumpit»: mogelijkheden en moeilijkheden in het privaatrecht» in Leerstoel Prof. C. Matheeussen, die Keure, 2014; en X. Dieux, «Développements de la maxime «Fraus omnia corrumpit» dans la jurisprudence de la Cour de Cassation de Belgique» in Actualité du Droit des Obligations, 125 e.v).
Voor de toepassing van het beginsel «fraus omnia corrumpit» is vereist dat degene tegen wie het beginsel wordt ingeroepen door een foutieve gedraging (= een schending van een specifieke gedragsnorm of van de algemene zorgvuldigheidsplicht) afbreuk heeft willen doen aan de rechten of de belangen van een andere partij of een derde en vervolgens dat deze foutieve gedraging gesteld werd met de bedoeling om schade te veroorzaken aan de rechten of de belangen van een wederpartij of een derde (zie de in de vorige alinea vermelde rechtsbronnen).
Dit houdt in dat degene tegen wie het beginsel «fraus omnia corrumpit» wordt ingeroepen, bewust schade heeft willen toebrengen aan een partij of een derde (dit is bedrog plegen). Het is niet vereist dat deze schade ook reeds daadwerkelijk zou zijn veroorzaakt.
Het Hof van Cassatie heeft in een arrest van 3 oktober 1997 het vereiste van bedrog als volgt algemeen gedefinieerd: «Overwegende dat de toepassing van het algemeen rechtsbeginsel «Fraus omnia corrumpit» het bestaan van bedrag veronderstelt; dat bedrog kwaadwilligheid, opzettelijke misleiding en oneerlijkheid met de bedoeling te schaden of winst te behalen, inhoudt.» (cursivering toegevoegd). De zinsnede met de bedoeling te schaden of winst te behalen geeft aan dat de bedrieger niet noodzakelijk met het exclusieve oogmerk moet handelen om een welbepaalde persoon te schaden, los van een eigen belang. Veelal wil de «bedrieger» in de eerste plaats zelf een onrechtmatig voordeel halen uit zijn gedraging. Dit voordeel voor de «bedrieger» komt echter per definitie neer op een nadeel voor een ander (= een contractpartij of een derde). Door een eigen voordeel te willen verkrijgen, aanvaardt de «bedrieger» dus steeds, als keerzijde van de medaille, dat een nadeel ontstaat voor een ander (M. Planiol en G. Ripert, Traité pratique de droit civil français, VII, Parijs, LGDJ, 1954, nr. 930; A. Lenaerts, o.c., TBBR 2015, 6 e.v.).
Toepassingsvoorwaarden (cumulatief)
1. Obectief criterium: Degene tegen wie het beginsel wordt ingeroepen door een foutieve gedraging (handeling of onthouding) een afbreuk hebben gedaan aan de rechten van andere partijen of van derden (objectief criterium). (L. CORNELIS, Algemene theorie van de verbintenis, 300; P. VAN OMMESLAGHE, «Un principe général du droit: fraus omnia corrumpit» in Liber amicorum Paul Martens, Brussel, Larcier, 2007, 608.) Een loutere schending van de rechten van een ander is hierbij onvoldoende. De gedraging moet dus foutief zijn en kan bestaan uit een schending van een wettelijke bepaling of een schending van de algemene zorgvuldigheidsnorm. (X. DIEUX, «Développements de la maxime «Fraus omnia corrumpit» dans la jurisprudence de la cour de cassation de Belgique» in P.A. FORIERS (red.), Actualité du droit des obligations, Brussel, Bruylant, 2005, 143-144.)
2. Subjectief criterium: Deze gedraging dient als bedrieglijk te kunnen worden aangemerkt ( P. VAN OMMESLAGHE, «Un principe général du droit: fraus omnia corrumpit» in Liber amicorum Paul Martens, 608). Dit impliceert dat de schadeveroorzaker met opzet schade moet willen toebrengen aan een ander, zonder dat het vereist is dat deze schade zich ook daadwerkelijk heeft voorgedaan en waarbij aldus de bedoeling om te schaden bewezen is. (L. CORNELIS, Algemene theorie van de verbintenis, p. 300-301, nr. 245.)
In een arrest van 3 oktober 1997 heeft het Hof van Cassatie het vereiste van bedrog algemeen gedefinieerd: «overwegende dat de toepassing van het algemeen rechtsbeginsel «fraus omnia corrumpit» het bestaan van bedrog veronderstelt; dat bedrog kwaadwilligheid, opzettelijke misleiding en oneerlijkheid met de bedoeling te schaden of winst te behalen, inhoudt». (Cass. 3 oktober 1997, Arr.Cass. 1997, 918, Pas. 1997, I, 962. Zie ook: A. BOSSUYT, «Hoofdstuk IV – Algemene rechtsbeginselen» in Jaarverslag van het Hof van Cassatie van België 2003, 126. Zie reeds: J. VELU, conclusie voor Cass. 13 juni 1985, Pas. 1985, I, 1300; H. DE PAGE, Traité élémentaire de droit civil belge, I, p. 72, nr. 55.).
Het algemeen rechtsbeginsel 'fraus omnia corrumpit' staat eraan in de weg dat het bedrog de dader voordeel verschaft; wanneer bedrog leidt tot nietigverklaring van de overeenkomst, kan hij die bedrog heeft gepleegd de onvoorzichtigheid of de zelfs grove en onverschoonbare nalatigheid van de medecontractant niet inroepen en blijft hij, ongeacht dergelijke fout van het slachtoffer van het bedrog, tot integraal herstel van de schade gehouden.
Het algemeen rechtsbeginsel fraus omnia corrumpit strekt tot het tenietdoen van de rechtsgevolgen die uit een bedrieglijke gedraging voortvloeien. Deze werking reikt niet verder dan nodig is om te verhinderen dat het door bedrog beoogde doel wordt bereikt.