Niets belette de taxatiedienst om na antwoord door de belastingplichtige op de berichten van wijziging van de aangifte een andere juridische argumentatie (zelfs in hoofdorde en (desnoods meerdere) subsidiaire orde(s)) naar voor te brengen in zijn kennisgeving van beslissing tot taxatie en dus zonder dat die nieuwe en/of bijkomende informatie in een nieuw bericht van wijziging van de aangifte moest worden opgenomen.
In COM.IB nr. 53/173 en COM.IB 53/175 staat dat onder lusthuizen die onroerende goederen worden verstaan die noch uitsluitend of hoofdzakelijk voor het uitoefenen van de eigenlijke beroepswerkzaamheid worden gebruikt, noch als enige of belangrijkste woning ter beschikking van leden van het personeel of van de organen van bestuur worden gesteld en wel in die zin dat in die onroerende goederen leden van het personeel of van de organen van bestuur, vertegenwoordigers, klanten, leveranciers, zakenrelaties enz. individueel of in groep, kunnen worden uitgenodigd om er te verblijven zoals in een hotel).
Gelet op wat artikel 49 WIB92 voorschrijft, moeten de bedrijfsuitgaven of -lasten gedaan of gedragen zijn 'om belastbare inkomsten te verkrijgen of te behouden'.
De omstandigheden dat tussen een verrichting van een vennootschap en haar maatschappelijke activiteit of statutair doel geen verband bestaat, sluiten als dusdanig niet uit dat de kosten die met zulke verrichtingen verband houden als aftrekbare beroepskosten kunnen worden aangemerkt.
Onder andere wanneer de rechter oordeelt dat de kosten met betrekking tot het vruchtgebruik van appartementen door een vennootschap niet werden gemaakt om belastbare inkomsten te verkrijgen of te behouden maar uitsluitend met het oogmerk om de persoonlijke belangen van de zaakvoerder te dienen, deze kosten niet beantwoorden aan de voorwaarden voor de aftrek ervan in de zin van artikel 49 WIB92,verantwoordt hij op die manier, ongeacht de verwijzing naar het doel en de activiteiten van de belastingplichtige vennootschap, zijn beslissing naar recht.
Dat betekent evenwel nog niet dat dit het enige scenario is waarin de kostenaftrek kan verworpen worden (nl. dat de verwerping van de aftrek van de kosten met betrekking tot een appartement alleen mogelijk zou zijn wanneer een vennootschap slechts vruchtgebruiker is van appartementen en ook niet alleen wanneer die kosten door de vennootschap 'uitsluitend' in het persoonlijk belang van de bedrijfsleider zijn gemaakt).
De vraag is hoe dan ook of kan aangenomen worden of de kosten gemaakt zijn om belastbare inkomsten te verkrijgen of te behouden.
Dat veronderstelt een onderzoek naar de concrete situatie van het geval.
Daarbij moet onder ander in overweging genomen worden of de operatie voor de vennootschap in wezen geen negatief resultaat zou opleveren.
Wanneer de fiscus niet weerlegt dat de belastingplichtige die onroerende goederen in volle eigendom aanhoudt, betekent dat, ongeacht of ze werkelijk gebruikt worden en dus ongeacht of ze slechts voor privédoeleinden gebruikt worden, zelfs door hun bestuurders, die kosten staan tegenover een actiefpost.
De investeringskost (appartement in volle eigendom aan de Belgische kust) is een kost die er toe leidt dat het actief verankerd wordt in het vermogen van de vennootschap, waarbij de doelstelling van de de belastingplichtige als vennootschap geacht moet worden te zijn geweest de middelen van de vennootschap duurzaam te beleggen. Afgezien van het feit dat het van algemene bekendheid is dat een appartement aan de Belgische Kust een interessant investeringsgoed is gelet op de waardevastheid, bevestigt de appellante met haar stuk haar stelling dat voor dergelijke vastgoedinvesteringen In de regel een waardestijging plaatsvindt.
Met de verwijzing naar de gegevens van de website http://www. kadaster.be kan de belastingplichtige aantonen dat de waarde van het onroerend goed gestegen is.
Waar afschrijvingen slechts mogen gebeuren in verhouding tot de waardeverminderingen die zich in het belastbaar tijdperk werkelijk hebben voorgedaan, terwijl vennootschappen ertoe gehouden zijn in hun balans een getrouw beeld van de onderneming weer te geven, kan men bezwaarlijk aanvaarden dat het feit dat afschrijvingen (kunnen) geboekt worden, belet aan te nemen dat het om een activum gaat dat zijn waarde minstens behoudt.
Het feit dat het boekhoudrecht en het fiscaal recht toe staan om de investering af te schrijven, doet daaraan op zich geen afbreuk. Aangezien is aangetoond dat redelijkerwijze een meerwaarde uit de realisatie van de onroerende goederen te verwachten valt, zeker gelet op het feit dat de appellante de appartementen kennelijk behoorlijk onder houdt (en daar geacht wordt over te waken gelet op het gebruik dat er effectief van gemaakt wordt) zijn de kosten die de appellante voor die onroerende goederen maakt, steeds aftrekbaar met toepassing van artikel 49 WIB92.
Van het bovenstaande wordt niet afgedaan door de vaststelling dat de aankopen gepaard gingen met een financiering; ook de kosten die daarmee verbonden zijn, zijn bedoeld om het investeringsgoed te verwerven.
Dit scenario verschilt fundamenteel van dat waarin de vennootschap slechts een (tijdelijk) vruchtgebruik heeft. Ingeval van verwerving van het appartement in volle eigendom zal een eventuele latere meerwaarde volledig toekomen aan de vennootschap. Wanneer onroerende goederen worden aangekocht in blote eigendom door een zaakvoerder en in vruchtgebruik door de vennootschap, is het weliswaar theoretisch mogelijk dat de vennootschap het vruchtgebruik verkoopt met een meerwaarde, maar zal in de praktijk het vruchtgebruik in principe uitdoven na de overeengekomen looptijd waardoor de volle eigendom uiteindelijk toekomt aan de zaakvoerder. Een eventuele meerwaarde bij de verkoop van de volle eigendom komt dan toe aan de zaakvoerder en niet aan de vennootschap.
Uit niets blijkt verder dat de betreffende kosten een uitzonderlijk of onredelijk karakter zouden hebben.
Zoals hoger al aangegeven, maakt het tegen de geschetste achtergrond niet uit op welke manier en door wie de appartementen gebruikt worden, zelfs al is dat volledig voor een privébestemming. De bovenstaande vaststellingen dwingen immers de overtuiging af dat de kosten met betrekking tot dit vastgoed gedaan of gedragen zijn om belastbare Inkomsten te verkrijgen of te behouden.