De aftrek als beroepskost van intrestlasten van een lening die werd aangegaan voor de financiering van een kapitaalvermindering en/of een dividenduitkering, wordt niet uitgesloten in toepassing van de artikelen 49 e.v. jo. de artikelen 195 e.v. WIB 1992. Geen wettelijke bepaling voorziet in de principiële verwerping van de aftrek van intrestlasten van een lening aangegaan met deze doeleinden. Evenmin voorziet de wet principieel in de aanvaarding zonder meer van de aftrek van de intrestlasten van dergelijke lening.
Opdat intrestlasten van een lening die werd aangegaan voor de financiering van een kapitaalvermindering en/of een dividenduitkering, aftrekbaar zijn als beroepskost, dient derhalve te zijn voldaan aan de voorwaarden van artikel 49 WIB 1992.
Overeenkomstig artikel 49 WIB 1992 zijn als beroepskosten aftrekbaar, de kosten die de belastingplichtige in het belastbare tijdperk heeft gedaan of gedragen om de belastbare inkomsten te verkrijgen of te behouden en waarvan hij de echtheid en het bedrag verantwoordt door middel van bewijsstukken of, ingeval zulks niet mogelijk is, door alle andere door het gemeen recht toegelaten bewijsmiddelen, met uitzondering van de eed. De bewijslast ter zake rust bij de belastingplichtige, eiseres in hoger beroep.
Opdat kosten gedaan of gedragen zijn om belastbare inkomsten te verkrijgen of te behouden, voldoen aan het fiscaal finaliteitsbeginsel dient een noodzakelijk verband te bestaan tussen de kost en het verkrijgen of behouden van belastbare inkomsten. Het is daarbij niet vereist dat daadwerkelijk inkomsten worden verkregen of behouden. De werkelijke intentie om belastbare inkomsten te verkrijgen of te behouden volstaat.
Om aftrekbaar te zijn, volstaat het niet dat de beroepskosten inherent zijn aan de beroepsactiviteit van de belastingplichtige.
Zij moeten eveneens tot doel hebben belastbare inkomsten te verkrijgen of te behouden
De aftrek van de beroepskosten is niet afhankelijk van de voorwaarde dat zij inherent zijn aan de maatschappelijke activiteit van de handelsvennootschap zoals die blijkt uit haar maatschappelijk doel
De causaliteitsvereiste, die een verband veronderstelt tussen de betrokken kost en de uitgeoefende beroepsactiviteit, dient duidelijk te worden onderscheiden van de finaliteitsvereiste, ingevolge dewelke de kosten dienen te zijn gedaan of gedragen om belastbare inkomsten te verkrijgen of te behouden.
De enkele omstandigheid dat de belastingplichtige een handelsvennootschap is die een winstgevende activiteit uitoefent, impliceert niet dat al haar uitgaven per definitie aftrekbare beroepskosten vormen
Nog steeds is vereist, dat zelfs voor kosten die inherent zijn aan de activiteit van de vennootschap, zijn gedaan of gedragen om belastbare inkomsten te verkrijgen of te behouden.
Specifiek met betrekking tot de aftrekbaarheid van intresten van leningen, aangegaan met het oog op het uitkeren van dividenden of met het oog op het doorvoeren van een kapitaalvermindering en de toetsing aan de voorwaarden van artikel 49 WIB 1992, dient gesteld dat kosten moeten voldoen aan een aantal wettelijke voorwaarden om fiscaal aftrekbaar te zijn, onder meer dat ze moeten worden gedaan of gedragen om belastbare inkomsten te verkrijgen of te behouden,
Ook voor de aftrekbaarheid van intresten van leningen, aangegaan met het oog op een kapitaalvermindering en/of dividenduitkering, moet voldaan zijn aan de voorwaarde dat deze kosten werden gedaan of gedragen om belastbare inkomsten te verkrijgen of te behouden.
De intrestlasten, die moeten zijn gedaan of gedragen om belastbare inkomsten te verkrijgen of te behouden (en niet de kapitaalvermindering en/of de dividenduitkering zelf). betreffen weliswaar schulden/uitgaven van de vennootschap die leiden tot een vermindering van het eigen vermogen dan wel van de gereserveerde winst, doch het zijn geen beroepskosten van de vennootschap als zodanig.
Uitgekeerde dividenden maken daarentegen deel uit van de belastbare grondslag, in toepassing van artikel 185, § 1 WIB 1992 en kapitaalverminderingen beïnvloeden het fiscaal resultaat van de vennootschap niet indien ze worden uitgevoerd in overeenstemming met het vennootschapsrecht en worden aangerekend op het werkelijk gestort kapitaal, zo niet worden ze aangemerkt als uitgekeerde belastbare dividenden.
Of de intrestlasten al dan niet gedaan of gedragen zijn om belastbare inkomsten te verkrijgen of te behouden, is een feitenkwestie, waarvan de bewijslast rust op eiseres in hoger beroep.
Wanneer een vennootschap deze interesten of kosten heeft aangegaan dient bewijskrachtige stukken voor te leggen waaruit blijkt dat de lening werkelijk werd aangegaan met het oog op het verkrijgen of het behoud van haar actiefbestanddelen en dat dienvolgens de intrestlasten werden gedaan of gedragen met het oog op het verkrijgen of het behoud van belastbare inkomsten uit deze activa.
Deze bewijslast van de vennootschap dient in concreto te gebeuren en niet door verwijzing naar de balans, de toelichting bij de balans of naar algemeenheden.
De enkele beslissing tot kapitaalvermindering en dividenduitkering, die per definitie de aandeelhouders ten goede komt, heeft niet ipso facto tot gevolg dat de lening die hiervoor werd aangegaan niet, zou zijn gericht op het verkrijgen of het behouden van inkomsten. Zulks zou immers leiden tot een nagenoeg principiële verwerping van de aftrek van intrestlasten van een lening aangewend voor de financiering van een kapitaalvermindering en dividenduitkering.
niet de kapitaalvermindering en dividenduitkering te strekken tot het verkrijgen of het behoud van belastbare inkomsten, doch wel de lening en de daaraan gerelateerde intrestlasten. De eigenlijke beslissing tot kapitaalvermindering en dividenduitkering bewijst dan ook geenszins dat de lening die nadien daartoe was aangegaan, ipso facto strekt tot het verkrijgen of het behouden van activa, doch sluit zulks evenmin uit.
Het enkele feit dat een kapitaalvermindering en een dividenduitkering inherent zijn aan de bedrijfseconomische realiteit dat aandeelhouders die verwachten dat hun investeringen rendement opbrengen toont niet aan dat aan de finaliteitsvereiste is voldaan. Zulks gaat immers eerder uit van de causaliteitsvereiste, zijnde het verband met de beroepsactiviteit, zonder dat hieruit ipso facto blijkt dat ook aan de finaliteitsvereiste is voldaan De bedrijfseconomische werkelijkheid bewijst op zich niet dat aan de finaliteitsvereiste is voldaan. Bovendien primeert de juridische werkelijkheid op de economische zodat een economisch gezonde beslissing tot kapitaalvermindering en dividenduitkering niet noodzakelijk fiscaalrechtelijk moet worden gehonoreerd, door het toestaan van de aftrek van intrestlasten op een lening die werd aangegaan met het oog op de financiering ervan, indien niet is voldaan aan de voorwaarden die de fiscale wet daartoe stelt.