De feitelijke samenwoning brengt geen specifieke vermogensrechtelijke gevolgen teweeg en creëert op zich geen enkel juridisch effect. Bij afwezigheid van enige andersluidende overeenkomst worden de vermogensrechtelijke verhoudingen tussen feitelijk samenwonenden opgelost op grond van het gemene recht. De omstandigheden die aan de grondslag liggen van de relatiebreuk, doen bij de beoordeling niet ter zake.
Wie zich beroept op de figuur van de lening draagt dan ook de bewijslast van het bestaan van een lening (art. 1315, eerste lid BW). Concreet houdt dit in dat hij niet alleen het bewijs moet leveren van de terbeschikkingstelling van de gelden, maar ook dat deze terbeschikkingstelling binnen een leningsovereenkomst kadert. Het bewijs van het bestaan van de leningsovereenkomst moet worden geleverd overeenkomstig art. 1341 BW. Dit houdt concreet in dat – aangezien het een rechtshandeling boven 375 euro (thans 3.500) betreft – in beginsel een geschrift is vereist.
Het loutere feit dat het niet gebruikelijk is om in een dergelijk geval een akte op te stellen heeft niet tot gevolg dat men zich in de “onmogelijkheid” bevindt zoals bedoeld in de wet (art. 1348 BW). Het feit dat mensen in een relatie bij mekaar wonen ontneemt hen niet de mogelijkheid geschriften o te stellen over hun afspraken.
Het feit dat een overschrijving wordt gedaan van een bepaald bedrag van de ene partner aan de andere met vermelding “terugbetaling lening”, bewijst niet dat er sprake was van een lening van een hoger bedrag. Indien dit wordt ingeroepen als begin van bewijs door geschrift dient dit bewijs aangevuld, minstens dient aanbod gedaan tot aanvullend bewijs. Een begin van bewijs door geschrift is per definitie een onvolledig en onvolmaakt bewijsmiddel..
De latere verdwijning van de oorzaak ban een schenking brengt geen juridische gevolgen mee voor een geldige schenking (S. Stijns en H. Geens, “Glorie en teloorgang van het verval van rechtshandeling wegens de verdwijning van hun subjectieve oorzaak. Een duiding dienaangaande wordt gegeven in het cassatiearrest van 12 december 2008 inzake schenkingen” in Patrimonium 2009, Antwerpen, Intersentia, 2009, 299-325).
Een schenking die geldig is tot stand gekomen, kan enkel nog eindigen op grond van de wettelijke gronden op basis van art. 953 BW of op grond van een door partijen bedongen ontbindende voorwaarde.
Opdat verrijking zonder oorzaak met succes als ultiem middel zou kunnen worden ingeroepen, moet cumulatief aan vijf voorwaarden worden voldaan:
– een verrijking van het ene vermogen;
– een verarming van het andere vermogen;
– een correlatief verband tussen deze verrijking en verarming;
– het ontbreken van een geldige juridische oorzaak;
– geen andere rechtsgrond voor de verarmde om zich op te beroepen.
Het louter bestaan van een affectieve samenlevingsrelatie tussen de verrijkte en de verarmde kan op zich de toepassing van de leer van de verrijking zonder oorzaak niet uitsluiten.
Maar dan dient zowel de respectievelijke verrijking als de verarming worden aangetoond;
De solidariteitsgedachte in de persoonlijke verhoudingen tussen feitelijk samenwonende partners uit zich in een natuurlijke verbintenis tot bijdrage in de laste van het samenwonen. Elke partner dient naar best vermogen en in verhouding tot zijn/haar financiële middelen bij te dragen in de lasten van de huishouding. Blijkbaar wilde de man zijn persoonlijke stempel drukken op de verbouwing en de inrichting van de woning en was hij bereid daarvoor de meerprijs te betalen. De vrouw zag de verbouwingswerken bescheidener.
Samenwonende partners brengen de vermogensverschuiving vrijwillig tot stand gebracht en behartigen bovendien in de regel hiermee ook hun eigen belangen behartigd. Wanneer het gaat om werken die uitgevoerd worden in een woning dient al opgemerkt dat de partner die de werken uitvoert niet belangeloos handelt wanneer deze zelf gedurende verschillende jaren woonde in het huis waar de verbeteringswerken zijn uitgevoerd heeft gewoond..
Natrekking (art. 555 BW) als rechtsfiguur om vergoeding te bekomen voor uitgevoerde werken faalt evenzeer wanneer de werken niet meer individualiseerbaar zijn en niet meer weggenomen kunnen worden. Voor natrekking moeten de zaken nog uit elkaar kunnen worden gehaald. Voor gewone verbeteringen of herstellingen kan men niet terugvallen op de natrekking.