Art. 20 Faillissementswet luidt: “Handelingen of betalingen verricht met bedrieglijke benadeling van de rechten van de schuldeisers kunnen niet worden tegengeworpen onverschillig op welke datum zij hebben plaatsgehad.”
Art. 20 Faillissementswet vertaalt de gemeenrechtelijke actio pauliana van art. 1167 BW naar het faillissementsrecht.
het huidige art. XX. 114 WER stelt op zelfde wijze:
Art. XX.114. [1 Handelingen of betalingen verricht met bedrieglijke benadeling van de rechten van de schuldeisers kunnen niet worden tegengeworpen onverschillig op welke datum zij hebben plaatsgehad.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij W 2017-08-11/14, art. 3, 058; Inwerkingtreding : 01-05-2018>
De voorwaarden voor de toepassing van art. 20 Faillissementswet zijn in huidige zaak voldaan, namelijk de anterioriteitsvoorwaarde, de kwade trouw van de gefailleerde, de benadeling van de massa en de kwade trouw van de wederpartij van de gefailleerde.
De faillissementspauliana kan enkel worden ingesteld door de curator in naam van de massa, die een onverdeeldheid vormt. Volgens de meerderheidsopvatting volstaat het dat er tot de massa één schuldvordering behoort die minstens in principe bestond vór de aangevochten handeling.
Om de kwade trouw van de gefailleerde te bewijzen, volstaat het aan te tonen dat de handeling abnormaal was en dat de gefailleerde bij de aangevochten transactie wist dat de belangen van de schuldeisers zouden worden geschaad.
Art. 263 W.Venn. bepaalt: “De zaakvoerders zijn, hetzij jegens de vennootschap, hetzij jegens derden, hoofdelijk aansprakelijk voor alle schade die het gevolg is van overtreding van de bepalingen van dit wetboek of van de statuten van de vennootschap.
Art. 262 W.Venn. luidt: “De zaakvoerders zijn overeenkomstig het gemeen recht verantwoordelijk voor de vervulling van de hun opgedragen taak en aansprakelijk voor de tekortkomingen in hun bestuur.
Een zaakvoerder die het materieel vast actief van de vennootschap verkoopt aan een prijs in wanverhouding tot de waarde van de goederen, aan een verbonden/verwante vennootschap, zonder verantwoording van de prijs, handelt kennelijk niet zoals een normaal zorgvuldige en voorzichtige zaakvoerder, geplaatst in dezelfde omstandigheden, zou handelen.
De fout in de zin van art. 1382 BW, zijnde een verplichting naar gemeen recht (art 262 Venn. W.), is aldus bewezen.
Commentaar
Om op grond van art. 20 oude Faill.W. (thans art. XX.114 WER) ten aanzien van de schuldenaar te bewijzen dat de handeling of betaling met bedrieglijke benadeling van de rechten van de schuldeisers werd verricht en aldus facturen niet tegenwerpelijk te horen verklaren aan het faillissement (lees de faillissementspauliana gegrond te zien verklaren), kan de curator volstaan met te bewijzen dat de handeling of betaling abnormaal was en dat de schuldenaar gehandeld heeft met de wetenschap dat de schuldeisers zouden worden benadeeld.
Om het bewijs te leveren van de medeplichtigheid van de derde die voordeel haalt uit een handeling of betaling die is verricht met bedrieglijke benadeling van de rechten van de overige schuldeisers, volstaat het aan te tonen dat de handeling of betaling een voor de bevoordeelde derde ongewoon karakter had en dat laatstgenoemde gehandeld heeft in de wetenschap dat de overige schuldeisers zouden benadeeld zijn.