Het voorwerp of onderwerp van de vordering is «wat» de eisende partij vordert.
De oorzaak van de vordering is het geheel van rechtsfeiten en/of rechtshandelingen waarop de vordering is gebaseerd.
De omstandigheid dat een (terug)betalingsverbintenis, die oorspronkelijk bedongen was in een (lenings)overeenkomsten, bevestigd is in een schuldbekentenis, doet daaraan geen afbreuk. De erkenning van een bestaande schuld vormt geen autonome bron van verbintenissen en doet geen nieuwe schuld ontstaan. Er is geen sprake van schuldvernieuwing.
Het opnemen van een bestaande schuldvordering in een andere titel laat niet toe ze onder haar gewijzigde vorm opnieuw ter beslechting aan de rechter voor te leggen. De rechter is gebonden door de elementen die eerder reeds werden beoordeeld en die een onweerlegbaar wettelijk vermoeden vormen (art. 1350, 3o BW).
Art. 23 Ger.W. ingevolge een wetswijziging van 25 mei 2018 werd aangevuld werd met een bepaling op grond waarvan het gezag van het rechterlijk gewijsde zich niet uitstrekt tot de vordering die berust op dezelfde oorzaak maar waarvan de rechter geen kennis kon nemen, gelet op de rechtsgrond waarop ze is gebaseerd.
Het gezag van het rechterlijk gewijsde strekt zich niet verder uit dan tot wat het voorwerp van de beslissing heeft uitgemaakt. Vereist is dat de gevorderde zaak dezelfde is, dat de vordering op dezelfde oorzaak berust, ongeacht de ingeroepen rechtsgrond, en dat de vordering tussen dezelfde partijen bestaat en door hen en tegen hen in dezelfde hoedanigheid is gedaan. Het gezag van gewijsde verhindert dat de vordering opnieuw wordt ingesteld en betreft niet alleen wat de rechter over een betwist punt heeft beslist, maar behelst ook al wat, ingevolge het geschil dat voor de rechter was gebracht en waarover de partijen tegenspraak hebben kunnen voeren, de noodzakelijke grondslag van de rechterlijke beslissing vormt, zij het impliciet.