Een arbitrageclausule dient te voldoen aan de artikelen 1676 en 1677 Ger.W. Partijen die bekwaam of bevoegd zijn om een dading aan te gaan, kunnen overeenkomen om op een onafhankelijke en onpartijdige derde beroep te doen om hun geschil omtrent een bepaalde rechtsbetrekking waarover een dading mag worden gesloten, buitengerechtelijk te laten beslechten via een arbitrale procedure.
Op een "in limine litis" voorgedragen exceptie van een partij, verklaart de rechter voor wie een aan arbitrage onderworpen geschil is aanhangig gemaakt, zich zonder rechtsmacht om daarvan kennis te nemen (art. 1679, 1° Ger.W.)
Overeenkomstig art. 1734 § 1 Ger.W. kan in elke stand van het geding, de reeds geadieerde rechter, op gezamenlijk verzoek van de partijen, of op eigen initiatief maar met instemming van de partijen, een bemiddeling bevelen.
Wanneer een rechter partijen doorverwijst naar een bemiddelaar overeenkomstig art. 1734 §1 e.v. Ger.W., wordt er nog géén enkel aspect van het geschil en van de vorderingen beslecht.
Wanneer een rechter partijen doorverwijst naar een bemiddelaar oordeelt hij niet over zijn vereiste rechtsmacht en verklaart hij zelfs niet impliciet over de nodige rechtsmacht te beschikken om het geschil te beslechten.
Een bemiddeling is géén geschillenbeslechting. Wie een zaak beslecht, oordeelt over een bepaald geschil volgens de principes van wet, rechtspraak, rechtsleer, enz. ... De bemiddelaar daarentegen helpt enkel de partijen bij het zoeken naar een redelijke en voor beide partijen aanvaardbare oplossing, dit zonder te oordelen.