In tegenstelling tot het huwelijk en de wettelijke samenwoning bestaat er geen statuut met rechten en plichten voor partners die louter feitelijk samenwonen. Zowel wat betreft hun persoonlijke verhouding als wat betreft hun vermogensrechtelijke verhouding speelt, bij gebrek aan specifieke contractuele regelingen, zonder meer het (aanvullende) gemeen recht. Zij kiezen voor een niet-geïnstitutionaliseerde samenlevingsvorm met alle vrijheid, risico's en gevolgen van dien.
Tijdens een feitelijke samenwoning leggen de partners een welbepaald bestedingspatroon aan de dag, waarbij hun feitelijke gezin diverse huishoudelijke en aanverwante schulden, kosten en lasten moest dragen.
Als partners wordt van de partijen verwacht dat zij, op basis van een tussen hen verondersteld solidariteitsgevoel, elk naar best vermogen en in verhouding tot hun (financiële) middelen en mogelijkheden bijdragen in de dagelijkse/periodieke kosten en noden van hun gezamenlijke huishouding.
Deze solidariteitsgedachte ui zich aldus in een natuurlijke verbintenis tot bijdrage in de lasten van het huishouden, in functie van de respectieve inkomsten of van de in natura gepresteerde (huishoudelijke) taken.
De partijen kiezen vrij op welke wijze zij de solidariteit binnen hun feitelijke gezin organiseren De lasten en dienovereenkomstige uitgaven die hun samenleven meebrengt, worden door beide partners ad hoc geregeld, naar gelang van de omstandigheden van het feitelijke samenleven.
Onder zaakwaarneming verstaat men het vrijwillig, doch niet uit vrijgevigheid of uit eigenbelang, verrichten van een handeling tot behartiging van de belangen van een ander (de meester van de zaak) buiten elke specifieke wettelijke of contractuele verplichting om, met of buiten weten van die andere en waarvan men redelijkerwijze mag aannemen dat zij door de andere ook zou zijn verricht.
Zaakwaarneming onderstelt dat men heeft gehandeld om redenen die een tussenkomst noodzakelijk maken.
Artikel 555 BW vereist dat de teruggevorderde bedragen betrekking hebben op (a) nog wegneembare bestanddelen van (b) werken (c) aan het bedoelde onroerend goed. Dit is in casu geenszins aan de orde/bewezen door overgelegde stukken omtrent de loutere aankoop van materialen. B geeft overigens zelf aan dat een en ander niet meer voldoende individualiseerbaar/wegneembaar is.
Voorts is artikel 555 BW/de kostenleer in de regel bedoeld voor de situatie waarin de eigenaar van een onroerend goed, die niet het bezit heeft over het goed, vaststelt dat de bezitter ervan werken op of aan zijn goed heeft uitgevoerd voor eigen rekening en op eigen kosten. Bij feitelijke samenwoning is de eigenaar van het goed waaraan werken worden uitgevoerd evenwel in het bezit van dit goed gebleven. Bovendien zijn in casu de werken in onderling overleg gepland en uitgevoerd.
Opdat verrijking zonder oorzaak met succes wordt ingeroepen, is vereist dat cumulatief aan vier voorwaarden is voldaan: (1) een verrijking van het ene vermogen, (2) een verarming van het andere vermogen, (3) een correlatief verband tussen deze verrijking en verarming en (4) het ontbreken van een geldige juridische oorzaak. Daarbij sluit het bestaan/de context van de affectieve samenlevingsrelatie tussen de verarmde en de verrijkte als dusdanig de toepassing van de leer van de verrijking zonder oorzaak niet apriori uit.
Enkel wanneer de uitgaven van de partners de normale lasten van de samenwoning overschrijden en zij dit kunnen bewijzen, kan er aanleiding zijn tot een verrijking zonder oorzaak.
Aldus kunnen gedane uitgaven/investeringen in het raam van de verfraaiings- en verbeteringswerken aan de eigen woning van de andere feitelijk samenwonende deels diens normale lasten van de samenwoning overschrijden derwijze dat zij niet kunnen kaderen in de natuurlijke bijdrageverbintenis.
Waar deze uitgaven aanleiding gaven tot een verarming van haar vermogen en een correlatieve verrijking van het vermogen van de andere hebben veroorzaakt en er geenszins uit vrijgevigheid of eigen belang is gehandeld, noch een definitieve wil om aan de recuperatie te verzaken, kan aan de vordering tot vermogensverschuivng zonder oorzaak gevolg worden gegeven.
Aldus kan de verarmde aanspraak maken op een vergoeding voor de door deze feitelijk samenwonende betaalde uitgaven in correlatie met een waardevermeerdering van de woning