Samenvatting
Derdenverzet is slechts niet ontvankelijk wegens gebrek aan belang wanneer het uitgaat van een persoon wiens rechtspositie door de beslissing niet kan worden aangetast
Het betrekkelijk karakter van het gezag van gewijsde als onweerlegbaar vermoeden tussen partijen belet niet dat de betrokken beslissing bewijswaarde heeft ten aanzien van derden als weerlegbaar vermoeden
Het derdenverzet is een buitengewoon rechtsmiddel waardoor de derde die zich benadeeld acht door een rechterlijke beslissing, gewezen naar aanleiding van een procedure waarbij hij niet was betrokken, de vernietiging van die beslissing nastreeft.
Artikel 1122 Ger.W. bepaalt in die zin dat ieder die niet behoorlijk is opgeroepen of niet in dezelfde hoedanigheid in de zaak is tussen gekomen, derdenverzet kan doen tegen een, zij het voorlopige, beslissing die zijn rechten benadeelt.
Degene die derdenverzet instelt moet dus blijk geven van een belang. Dit belang moet vooreerst reeds verkregen en dadelijk zijn en moet beoordeeld worden op het ogenblik dat de vordering wordt ingesteld (Cass. 13 juni 2014, AR C.12.0388.F, AC 2014, nr.425.).
De omstandigheid dat de verzetdoende derde, vóór het instellen van zijn rechtsmiddel, slechts over eventuele rechten beschikt, heeft geen weerslag op de ontvankelijkheid van dat rechtsmiddel indien hij, bij het instellen ervan, aantoont dat hij het bij de artikelen 17 en 18, eerste lid, Gerechtelijk Wetboek, vereiste belang heeft (Cass. 13 juni 2014, AR C.12.0388.F, AC 2014, nr.425.).
Het belang moet bovendien rechtmatig zijn, waarbij enkel sprake is van een onrechtmatig belang wanneer de rechtsvordering strekt tot behoud van een toestand die in strijd is met de openbare orde of tot het verkrijgen van een onrechtmatig voordeel (Cass. 27 september 2018, AR C.16.0138.F-C.16.0375.F, AC 2018, nr. 504.).
Een ingesteld derdenverzet zal slechts niet ontvankelijk zijn wegens gebrek aan belang wanneer het uitgaat van een persoon wiens rechtspositie door de beslissing niet kan worden aangetast (Cass. 30 januari 2015, AR C.14.0270.N, AC 2015, nr. 74; Cass.21 maart 2003, AR C.00.0634.N, AC 2003, nr. 188.).
Het rechtsmiddel van derdenverzet is facultatief in die zin dat de derde niet kan verplicht worden dit rechtsmiddel aan te wenden. Het ontleent zijn bestaansreden aan de wettelijke bewijswaarde die de rechterlijke beslissing heeft ten aanzien van derden. Waar het gezag van gewijsde van de rechterlijke uitspraak als onweerlegbaar vermoeden geldt tussen partijen belet dit niet dat de betrokken beslissing bewijswaarde heeft ten aanzien van derden als weerlegbaar vermoeden (Cass. 21 januari 2011, AR C.10.0100.N, AC 2011, nr. 61.).
Uit de omstandigheid dat een persoon geen derdenverzet heeft aangetekend volgt in beginsel niet dat deze beslissing ten aanzien van die derde de bewijswaarde heeft van een onweerlegbaar vermoeden dat de rechter bindt (Cass. 12 mei 2016, AR C.14.0561.N, AC 2016, nr. 318.). Indien het derdenverzet echter met succes wordt aangewend wordt de rechterlijke beslissing ten aanzien van de eiser op derdenverzet vernietigd en bestaat dit vermoeden ten aanzien van hem niet meer. Zolang echter die rechterlijke beslissing blijft bestaan, levert zij een weerlegbaar vermoeden op dat door de derde alsnog met alle middelen van recht kan worden weerlegd in een latere procedure.
Het voordeel van het instellen van (geslaagd) derdenverzet, is dus dat de beslissing ten aanzien van de derde geen vermoeden oplevert en de bewijslast dus ook niet wordt omgekeerd, terwijl dat wel het geval is wanneer de derde geen (geslaagd) derdenverzet heeft ingesteld en de rechterlijke beslissing ten aanzien van derden een feitelijk vermoeden oplevert dat door de derde nog kan worden weerlegd met alle middelen van recht (Conclusie advocaat-generaal C. Vandewal vóór Cass. 12 mei 2016, AR C.14.0561.N, AC 2016, nr. 318.Conclusie advocaat-generaal C. Vandewal vóór Cass. 12 mei 2016, AR C.14.0561.N, AC 2016, nr. 318.)
zie Conclusie van eerste advocaat-generaal Ria Mortier onder Cass. 14/11/2019, C.18.0571.N, (Juridat).