De pachter die met miskenning van artikel 30 Pachtwet het gepachte goed geheel of ten dele in onderpacht geeft zonder schriftelijke toestemming van de verpachter, komt een bepaling van de pachtovereenkomst niet na en valt aldus onder de toepassing van artikel 29 Pachtwet.
Artikel 29, eerste lid, Pachtwet bepaalt dat indien de pachter van een landeigendom dit niet voorziet van de dieren en het gereedschap nodig voor het bedrijf, indien hij met de bebouwing ophoudt, indien hij bij de bebouwing niet als een goed huisvader handelt, indien hij het gepachte voor een ander doel aanwendt dan waartoe het bestemd was, of, in het algemeen, indien hij de bepalingen van de pachtovereenkomst niet nakomt, en daardoor schade ontstaat voor de verpachter, deze, naargelang van de omstandigheden, de pachtovereenkomst kan doen ontbinden. Artikel 29, tweede lid, Pachtwet bepaalt dat in geval van ontbinding door de schuld van de pachter, deze gehouden is tot schadevergoeding.
Uit het gebruik van de termen «daardoor schade ontstaat voor de verpachter» en «naargelang van de omstandigheden» alsook uit de verplichting van de pachter om die schade te vergoeden «in geval van ontbinding door (zijn) schuld», moet worden afgeleid, enerzijds, dat de wetgever gewild heeft dat de feitenrechter zou nagaan of de wanprestatie ernstig genoeg is om de ontbinding uit te spreken, anderzijds, dat de ernst van de wanprestatie moet worden beoordeeld met inachtneming van het al dan niet bestaan van schade voor de verpachter.
De rechter oordeelt onaantastbaar of de wanprestatie schade heeft veroorzaakt voor de verpachter, met dien verstande dat het Hof kan nagaan of de rechter op grond van de gedane vaststellingen kon besluiten tot het bestaan van schade.
Wanneer de pachter met miskenning van artikel 30 Pachtwet het woonhuis dat deel uitmaakt van de hofplek zonder instemming van de verpachter in onderpacht heeft gegeven waarbij de onderpachter niet voldoet aan artikel 1 Pachtwet aangezien er geen bewijs voorligt dat hij een landbouwexploitatie voert, dient geoordeeld dat:
- de schade in hoofde van de verpachter, wel degelijk kan worden bepaald, namelijk de onbeschikbaarheid van het onroerend goed;- de eisers de verplichting hadden het goed terug te geven aan de verpachter in plaats van het onder te verhuren;
- de vrije beschikking over het onroerend goed die de verpachter hierdoor heeft moeten missen, de door de verpachter geleden schade is.
Op die gronden kon de rechter naar recht oordelen dat de wanprestatie schade heeft veroorzaakt voor de verpachter en dat de pachtovereenkomst in het nadeel van de pachter dient te worden ontbonden.