Het verzekeringsrecht laat geen verzekering toe voor opzettelijk veroorzaakte fouten. Het opzet is niet verzekerbaar. Dit betekent dat opzettelijke daden van jongeren, ook jonger dan zestien jaar, in beginsel niet door de familiale verzekering worden gedekt.
Het begrip opzet impliceert echter het bestaan van onderscheidingsvermogen.
Kinderen jonger dan 16 jaar worden in de regel verzekeringstechnisch geacht niet met opzet te kunnen handelen en hun "foutieve daden worden aldus door de familiale verzekering (verzekering burgerlijke aansprakelijkheid) van de ouders gedekt. In de meeste polissen wordt zulks uitdrukkelijk gestipuleerd. Zonder bepaling in de polis oordeelt de rechter in concreto of de minderjarige op het ogenblijk van de feiten over voldoende onderscheidingsvermogen beschikte om opzettelijk te kunnen handelen. In geval van opzet zou immers de aansprakelijkheid van het kind niet meer gedekt zijn.
Wanneer de aansprakelijkheid voor opzettelijke fouten van kinderen met voldoende onderscheidingsvermogen door de verzekering aldus niet gedekt kan zijn, blijft de aansprakelijkheid van de ouders (als ouders voor de kinderen jonger dan 18 jaar).op grond van art. 1384, 2de lid B.W. gedekt door de familiale verzekering.
Wanneer minderjarigen een opzettelijke fout begaan, dient de familiale verzekering de aansprakelijkheid van de ouders te dekken. In haar arrest van 11/01/2010heeft het Hof van Cassatie zulks met zoveel woorden bevestigt en een einde gemaakt aan de praktijk van de familiale verzekering die meenden tot terugvordering van de door hen uitbetaalde schadevergoeding over te gaan op de jong volwassene voor wiens opzettelijke fout zij destijds tussenkwamen eens deze meerderjarig geworden was.
De bij zijn ouders inwonende minderjarige die een opzettelijke daad heeft begaan en die als verzekerde wordt aangewezen in de door zijn ouders gesloten verzekeringsovereenkomst burgerrechtelijke aansprakelijkheid privéleven, is een verzekerde in de zin van artikel 88, eerste lid, van de wet van 25 juni 1992, zelfs als de verzekeraar geen dekking aan hem heeft verleend, maar alleen bedragen heeft uitgekeerd tot dekking van de aansprakelijkheid van zijn ouders.
Uit het feit dat de minderjarige geen verzekerde is voor wie de verzekeraar de uitkeringen heeft betaald die verschuldigd zijn op grond van een door zijn ouders gesloten verzekeringsovereenkomst burgerrechtelijke aansprakelijkheid privéleven, kan niet worden afgeleid dat die minderjarige een derde is in de zin van artikel 41, eerste lid, van de wet van 25 juni 1992.