Overeenkomstig de artikelen 213 en 221, eerste lid BW kan de minst draagkrachtige echtgenoot tijdens de echtscheidingsprocedure vanwege de meest draagkrachtige echtgenoot een onderhoudsgeld verkrijgen waarvan het bedrag vastgesteld moet worden met inachtneming van de behoeften en de inkomsten van elk der echtgenoten waarbij deze onderhoudsuitkering zo begroot moet worden dat de uitkeringsgerechtigde echtgenoot in staat is het levensniveau aan te houden dat hij gehad zou hebben indien er geen scheiding was geweest.
Er bestaat geen wettelijke aanspraak op een 50/50-verdeling van de samengevoegde inkomsten van de echtgenoten (zie art. 217 BW); dat er aldus wettelijk niet zoiets bestaat als een "halveringssleutel".
Bij het beoordelen van de lasten dient tevens rekening te worden gehouden met het feit dat het afzonderlijk verblijven van de echtgenoten tijdens de echtscheidingsprocedure een verhoging van hun lasten van huisvesting en van nutsvoorzieningen kan meebrengen.
Wanneer na het uiteengaan van partijen een echtgenote geen vordering heeft ingesteld tegen haar echtgenoot voor is er nadien geen reden is om haar een persoonlijk onderhoudsgeld met terugwerkende kracht voor een periode voorafgaandelijk aan het instellen van haar vordering.
Wanneer een echtgenote huisvesting bij haar moeder bekomen heeft gedurende een bepaalde periode kan zij voor die periode geen huisvestingskost in rekening brengen voor de berekening van het aan haar verschuldigde persoonlijk onderhoudsgeld.
Een persoonlijk onderhoudsgeld tijdens de echtscheidingsprocedure kan toegekend wanneer een echtgenoot hogere inkomsten heeft dan zijn echtgenote die hem toelaten om een onderhoudsgeld aan zijn echtgenote te betalen zonder zelf in de problemen te komen, ook al betekent dit dat hij, zowel als zijn echtgenote, tijdens de echtscheidingsprocedure enigszins zal moeten inboeten op de levensstandaard die zij tijdens het samenleven genoten;
Hierbij dient bij de bepaling van het bedrag ook rekening gehouden met de overweging dat de onderhoudsplichtige, gelet op de feitelijke scheiding, 80% van de door hem betaalde onderhoudsgelden kan aftrekken van zijn belastbare inkomsten, hetgeen hem een zekere belastingbesparing oplevert.
Anders dient geoordeeld voor de onderhoudsbijdrage na echtscheiding:
Overeenkomstig artikel 301, § 2, eerste lid BW kan de rechtbank op verzoek van de 'behoeftige' ex-echtgenoot een uitkering tot levensonderhoud kan toestaan ten laste van de andere ex-echtgenoot;
Uit de voorbereidende werkzaamheden van de wet van 27 april 2007 blijkt zeer duidelijk dat de wetgever hiermee beoogde de economisch zwakste of minst begoede ex-echtgenoot principieel onderhoudsgerechtigd te maken ten aanzien van de economisch sterkste of meest begoede ex-echtgenoot - los van de schuldvraag en los van de procespositie als eiser, respectievelijk verweerder in de echtscheidingsprocedure - en de economisch sterkste ex-echtgenoot principieel onderhoudsplichtig te maken ten aanzien van de economisch zwakste.
Uit het feit dat een partij de economisch zwakste ex-echtgenote volgt dat niet zij automatisch ook gerechtigd is op een onderhoudsuitkering na echtscheiding.
De wetgever van 27 april 2007 is afgestapt van de vroegere referentiestandaard van de onderhoudsuitkering na echtscheiding (in oud art. 301, § 1 BW), namelijk dat de onderhoudsgerechtigde ex-echtgenoot in staat gesteld diende te worden in zijn bestaan te voorzien op een gelijkwaardige wijze als tijdens het samenleven van de echtgenoten;
Gelet op de opheffing van deze vroegere regel, kan het behoud van de levensstandaard van tijdens het samenleven niet langer de verplichte referentiestandaard zijn voor de begroting van de onderhoudsuitkering na echtscheiding op grond van onherstelbare ontwrichting.
Tijdens de voorbereidende werkzaamheden van de wet van 27 april 2007 werd het criterium van het behoud van de vroegere levensstandaard bij amendement uit het oorspronkelijke wetsontwerp geschrapt in de uiteindelijk aangenomen wettekst, en bovendien werd dan nog een amendement om dit criterium toch voorop te stellen verworpen.
Artikel 301, § 3, eerste lid BW bepaalt dat de familierechtbank het bedrag van de onderhoudsuitkering na echtscheiding vastlegt die ten minste de staat van behoefte van de uitkeringsgerechtigde moet dekken;
De wet voegt eraan toe dat de familierechtbank hierbij rekening houdt:
- enerzijds met de inkomsten en mogelijkheden van de ex-echtgenoten;
- anderzijds met de aanzienlijke terugval van de economische situatie van de uitkeringsgerechtigde (art. 301, § 3, tweede lid BW);
De vraag is dus in de eerste plaats niet wat het ontbonden huwelijk aan de principieel onderhoudsgerechtigde ex-echtgenoot te bieden had indien het was blijven voortbestaan, maar wél wat de principieel onderhoudsgerechtigde ex-echtgenoot op economisch vlak geïnvesteerd heeft in dat huwelijk.
Volgens de uitdrukkelijke bewoordingen van deze wettelijke bepaling moet de rechter bij de begroting van de onderhoudsuitkering na echtscheiding rekening houden met volgende factoren:
-van de ene kant in hoofde van de principieel onderhoudsgerechtigde:
- enerzijds haar inkomsten en haar mogelijkheden om inkomsten te verwerven sinds de ontbinding van het huwelijk;
- en anderzijds de terugval van haar economische situatie, maar enkel voor zover die aanzienlijk is;
- van de andere kant in hoofde van de principieel onderhoudsplichtige :
- zijn inkomsten en zijn mogelijkheden om inkomsten te verwerven sinds de ontbinding van het huwelijk;
De wet verder bepaalt verder dat, om de terugval van de economische situatie van de principieel onderhoudsgerechtigde te waarderen, de rechter zich met name moet steunen op volgende gegevens:
1 °) de duur van het huwelijk: de wetgever beoogt hiermee dat de referentiestandaard hoger is naarmate het huwelijk van partijen langer heeft geduurd;
2°) de leeftijd van partijen: de wetgever beoogt hiermee dat de onderhoudsgerechtigde echtgenoot een beter lot verdient op oudere leeftijd, waarbij (voltijdse) herinschakeling op de arbeidsmarkt moeilijker is;
3°) het gedrag van partijen tijdens het huwelijk inzake de organisatie van hun noden en - in voorkomend geval - het ten laste nemen van de kinderen tijdens het samenleven of daarna; de wetgever beoogt hiermee dat de principieel onderhoudsgerechtigde aanspraak kan maken op een hoger bedrag naargelang de keuzes die de echtgenoten tijdens het samenleven samen maakten die de professionele loopbaan van de onderhoudsgerechtigde belemmerd hebben;
Uit het geheel van die bepalingen volgt duidelijk dat de rechter bij het vaststellen van de onderhoudsuitkering na echtscheiding niet alleen rekening kan houden met de aanzienlijke terugval van de economische situatie van de uitkeringsgerechtigde die het gevolg is van de keuzes die de echtgenoten tijdens het samenleven hebben gemaakt - hetgeen evenwel het uitgangspunt is - maar dat hij ook voor zover daartoe bijzondere redenen voorhanden zijn zoals de zeer lange duur van hek huwelijk of de zeer hoge leeftijd van de uitkeringsgerechtigde of de slechte medische toestand van de uitkeringsgerechtigde, rekening kan houden met de aanzienlijke terugval van diens economische situatie wegens de echtscheiding.
De de bijzonder korte duur van het huwelijk en de zeer jonge leeftijd van de onderhoudsgerechtigde en de afwezigheid van medische problemen, impliceren dan ook dat er in diens hoofde geen bijzondere redenen voorhanden zijn om ook rekening te houden met een terugval in haar economische situatie wegens de echtscheiding.