Een vordering tot vennootschapsrechtelijk deskundigenonderzoek kan ingesteld in een procedure ten gronde als zelfstandige rechtsvordering.
Deze op artikel 168 W.Venn. gesteunde onderzoeksmaatregel, die een uitzondering vormt op het gemeen recht, is ontegensprekelijk op maat gemaakt van de minderheidsaandeelhouder.
Het is een voorbeeld van een expertisemaatregel ad futurum, reden waarom een dergelijk onderzoek ook, zoals trouwens ook het geval in de onderhavige zaak, kan gevorderd worden als zelfstandige (hoofd)vordering.
Bedoeling is dat de minderheidsvennoot, die per definitie niet bij het bestuur van de vennootschap betrokken wordt, bewijsmateriaal zou kunnen verzamelen, zonder evenwel reeds een andere agressieve vordering (in de regel een aansprakelijkheidsvordering) te moeten instellen.
In de regel is deze vordering een voorbode van een mogelijke actio mandati.
Deze vordering vormt een equivalent van de minderheidsvordering, die voorbereid of gestoffeerd kan worden aan de hand van het (feiten)materiaal dat wordt vergaard in het raam van het vennootschapsrechtelijk deskundigenonderzoek
Dergelijke vordering moet in een conflictuele sfeer gesitueerd worden tussen een (minderheids)aandeelhouder en de vennootschap, vertegenwoordigd door haar bestuursorgaan, die in een vertrouwenscrisis verkeert met deze minderheidsaandeelhouder, bijvoorbeeld omdat er geen of onvoldoende informatie vrijgegeven wordt over de (financiële) toestand binnen de vennootschap of omdat het bestuursorgaan er door deze minderheidsaandeelhouder van verdacht wordt de vennootschap slecht te besturen, met miskenning van het vennootschapsbelang of door behartiging van het eigenbelang.
Deze maatregel is in beginsel dan ook getint op een situatie waar een zittend bestuur gewantrouwd wordt door de (minderheids)aandeelhouder.
Meer in het bijzonder moet er minstens sprake zijn van dreigend gevaar voor de belangen van de vennootschap en moeten aanwijzingen hiervan worden aangedragen door de partij die het vennootschapsrechtelijk onderzoek vordert: bedoeling van een dergelijke onderzoeksmaatregel is de gevolgen beperken van een slecht of oneerlijk bestuur, door de feiten aan het licht te laten komen op een ogenblik dat er nog kan bijgestuurd of ingegrepen worden.
Ook de symboolwaarden en de signaalfunctie van de eis strekkende tot het bevelen van vennootschapsrechtelijk deskundigenonderzoek speelt in bepaalde gevallen mee: de (minderheids)aandeelhouder geeft hiermee concrete juridische gestalte aan zijn ongenoegen, zodat het instellen van deze eis de facto een motie van wantrouwen oplevert ten aanzien van het gevoerde bestuur.
Bij dit alles speelt de centrale overweging dat niet om het even welke onrechtmatigheid de aanstelling van een deskundige ex artikel 168 W.Venn. rechtvaardigt: het normaal functioneren van de vennootschap moet in het gedrang zijn.
In dat verband dient opgemerkt dat een aandeelhouder ten aanzien van het bestuur als zodanig geen afdwingbaar subjectief recht op antwoord op een door hem ingediende vragenlijst kunnen laten gelden.
Alleszins kunnen eisers geen rechtens relevante middelen putten uit de beweerde miskenning van hun vraagrecht buiten het raam van de algemene vergadering(en) van aandeelhouders: bestuurders zijn immers niet verplicht om te antwoorden op vragen buiten de algemene vergadering.
In dat verband zij opgemerkt dat het vragenrecht moet worden uitgeoefend op de algemene vergadering zelf, d.w.z. dat de vragen moeten gesteld worden tijdens deze vergadering, gedurende de debatten die gehouden worden in de loop van de algemene vergadering. De finaliteit van het vraagrecht, dat kadert in de ruimere controlerechten die aan elke aandeelhouder toekomen, bestaat immers in de informatieverschaffing van de aandeelhouder, die in staat moet worden gesteld met kennis van zaken deel te nemen aan de beraadslaging en de stemming over de agendapunten van de bewuste algemene vergadering.
De uitoefening van het vraagrecht kan bepalend zijn voor het stemgedrag van de betrokken aandeelhouder, maar kan daarnaast ook een dynamiek op gang brengen tijdens de bewuste algemene vergadering waardoor eventueel ook het (stem)gedrag van andere aandeelhouders wordt beïnvloed. Het vraagrecht geldt overigens als accessorium van het vergaderings- en deelnamerecht aan de algemene vergadering.
Dat het zittend bestuur een voorgelegde vragen(lijst) voorafgaand aan een terechtzitting voor de rechtbank niet zou hebben beantwoord vormt geen reden om ipso facto te besluiten tot de gegrondheid van eenvordering tot aanstelling van een deskundige, de vraag buiten beschouwing latend in welke mate het betreffende bestuur onzorgvuldig of foutief handelt door geen tijdig antwoord te verschaffen op de alsdan gestelde vragen of ingediende vragenlijst.
Net als in het gemeenrechtelijk deskundigenonderzoek, mag het subsidiariteitsbeginsel niet genegeerd of verontachtzaamd worden: dit houdt in dat een vennoot voorafgaandelijk zijn rechten moet geldend maken langs andere (minder ingrijpende) weg, bijvoorbeeld door minnelijke verzoeken tot het bekomen van bepaalde informatie of stukken te richten aan de vennootschap, hetzij door zijn individuele onderzoeksrechten als vennoot uit te oefenen en zijn prerogatieven als aandeelhouder voorafgaandelijk uit te putten.
Deze controle- en onderzoeksbevoegdheid, waarvan de reële uitoefening een voorbeeld is van aandeelhoudersactivisme en die in de regel zonder enige rechterlijke tussenkomst mogelijk is, is evenzeer een adequate (in essentie bewijsvergarende) maatregel, ter voorbereiding van eventuele andere - meer verregaande - actiemiddelen, zoals de geschillenregeling, de eis tot nietigverklaring, de eis tot aanstelling van een voorlopige bewindvoerder, de actio mandati of minderheidsvordering, e.d.m.