In toepassing van art. 1156 B. W is het aan de rechter om de gemeenschappelijke bedoeling van de contracterende partijen na te gaan waarbij de letterlijke zin van de woorden die partijen gebruikt hebben om hun overeenkomst te benoemen niet doorslaggevend kan zijn.
De essentiële voorwaarden van een agentuurovereenkomst zijn
a) de agent bemiddelt bij het tot stand komen van zaken en sluit ze eventueel af;
b ) hij doet dit niet in een gezagsverhouding;
c) er bestaat een permanente band tussen de agent en de principaal;
d) de activiteit van de agent wordt vergoed;
e) de agent treedt op in naam en voor rekening van de principaal (cfr art. 1 Agentuurwet en zie E. DuRSIN en K. VÁN DEN BROECK, Handelsagentuur, Mys & Breesch 1997, 31, nr. 35).
Zelfs als men zich houdt aan de letterlijke woorden van de overeenkomst laat de taakomschrijving van de consultant er niet de minste twijfel over bestaan dat aan alle voorwaarden van de wet is voldaan [b.v.b.a. Wim Lyssens} moest immers nieuwe klanten aanbrengen (wat heel wat anders is dan technisch adviseren), het bestaande cliënteel behouden en uitbreiden met andere artikelen en de regio en het cliënteel rentabiliseren. Er is meer dan gehamerd op het feit dat er geen gezagsverhouding bestond (cfr art. 8 van de wet). Er is ook een vaste vergoeding toegekend.
Als er nog twijfel zou kunnen bestaan wil de rechtbank er nog op wijzen wat bemiddelen inhoudt : het tussenbeide komen om een overeenkomst tot stand te brengen, die weten te bewerken (zie de definitie in de Van Dale). Dat was juist de kernactiviteit van [b. v.b.a. Wim Lyssens} : een potentiële koper bewerken met zijn technische know-how om hem tot een aankoop over te halen [n. v. LDL Equipment} erkent met zoveel woorden op p. 2 van haar synthesebesluiten zelf dat het de taak was van tegenpartij om ter plaatse de klant op deze vlakken te overtuigen en dat ze het pad moest effenen voor de eigenlijke verkopers.
Het is dan niet belangrijk of de agent de uiteindelijke bestelling ontvangt. Hij kan die voor verdere afhandeling overmaken aan de principaal of diens vertegenwoordiger (zie o.c., p. 33). De bevoegdheid van de agent om zaken af te sluiten behoort dus niet tot het wezen van de agentuur.