Uit de loutere beëindiging van het concubinaat van partijen kunnen geen wederzijdse rechten zijn afgeleid laat staan het bestaan van enige onverdeeldheid.
Een onderhandse (belofte tot) overdracht van de helft vaneen onroerend goed zonder dat daarvoor een prijs is voorzien, moet worden aanzien als een schenking die evenwel waardeloos is: deze voldoet immers niet aan de eisen van art. 932 BW, dat bepaalt: "De schenking onder de levenden bindt de schenker niet en heeft generlei gevolg, dan van de dag waarop zij in uitdrukkelijke bewoordingen is aangenomen.
De aanneming kan geschieden tijdens het leven van de schenker door een latere, authentieke akte, waarvan een minuut gehouden wordt; maar alsdan zal de schenking ten opzichte van de schenker eerst gevolg hebben van de dag waarop de akte van aanneming hem zal zijn betekend.";
Een schenking van onroerend goed die niet notarieel verleden is, is absoluut nietig en kan ook geen gevolg hebben in andere overeenkomsten.
Van zodra er een een geldige oorzaak voorhanden is voor de verarming en bijgevolg een economische of zelfs loutere morele rechtvaardiging bestaat voor de vermogensverschuiving moet de aanspraak van de aanleggende partij worden afgewezen: de oorzaak van een vermogensverschuiving kan immers een contractuele, wettelijke of natuurlijke verbintenis zijn of zelfs de eigen wil van de verarmde. Benadrukt moet worden dat wanneer de verarmde speculeerde om een aleatoir resultaat te bereiken - dat uiteindelijk dan niet werd bereikt of gerealiseerd - of handelde uit eigen belang (waardoor een derde eventueel onrechtstreeks bevoordeeld werd) de vermogensverschuiving niet zonder oorzaak is.
De natrekkingsleer van artikel 555 BW kan geen toepassing vinden op de loutere arbeid van een derde. Dit is ook logisch: natrekking veronderstelt een eigendomsconflict, i.e. een conflict tussen enerzijds de eigenaar van het onroerend goed en anderzijds de eigenaar van de materialen of goederen, die opgeslorpt zijn door (het statuut van) de hoofdzaak. De derde moet ook materialen hebben aangewend.
Het artikel 555 BW is slechts bedoeld voor de situatie waarbij de eigenaar van een onroerend goed, die er niet in het bezit van is, vaststelt dat een derde werken aan het goed heeft uitgevoerd. Een derde is diegene die niet krachtens een overeenkomst heeft gebouwd. Derde is eenieder die gebouwd heeft op de grond van iemand anders of op deze grond werken heeft opgericht op zijn eigen kosten en voor zijn eigen rekening, en waarbij het eigendomsconflict door geen enkele wet en door geen enkele overeenkomst tussen beide partijen werd geregeld. Dit maakt artikel 555 BW zinledig in een rechtsverhouding tussen feitelijke samenlevers, waar de andere partner in de regel bouwt in opdracht en voor rekening van de andere partner-eigenaar van het onroerend goed, hetgeen hier kennelijk niet anders was.