In een collectieve schuldenregeling kan geopteerd worden voor het behoud van de woning.
Wanneer de schuldenaar die tot de procedure van de collectieve schuldenregeling wordt toegelaten, eigenaar is van een onroerend goed, moet bij de aanvang van de procedure van de collectieve schuldenregeling beslist worden wat met het onroerend goed moet gebeuren: ofwel wordt de woning behouden ofwel wordt de woning verkocht.
Tot het behoud van de woning kan worden besloten wanneer de schuldenaar in staat is alle aan deze woning verbonden kosten te dragen, dus niet alleen de maandelijkse afbetaling van de hypothecaire lening, maar ook de daaraan verbonden levensverzekering of schuldsaldoverzekering, de onroerende voorheffing, de brandverzekeringspremie en de herstel- en onderhoudskosten.
Indien geopteerd wordt voor het behoud van de woning, moet de hypotheeklening verder worden afbetaald als boedelschuld. De maandelijkse afbetalingen van de hypothecaire lening moeten als boedelschuld worden beschouwd en vallen dus buiten de samenloop die met toepassing van art. 1675/7, § 1 Ger.W. ontstaat tussen de schuldeisers.
De vergelijking kan worden gemaakt met de verhuurder: ook de verhuurder die zijn woning aan de tot de procedure van de collectieve schuldenregeling toegelaten schuldenaar blijft verhuren, heeft verder recht op betaling van de huurprijs. De kredietverlener heeft aan de schuldenaar geldmiddelen ter beschikking gesteld opdat deze schuldenaar zich een woning zou kunnen aanschaffen en bewonen. Wanneer de tot de procedure van de collectieve schuldenregeling toegelaten schuldenaar de woning blijft bewonen, is het logisch dat de kredietverlener die hem de nodige geldmiddelen ter beschikking heeft gesteld opdat hij deze woning zou kunnen betrekken, verder vergoed blijft voor de terbeschikkingstelling van de geldmiddelen. De interesten zijn dus een vergoeding voor het verder ter beschikking stellen van geldmiddelen tijdens de procedure van de collectieve schuldenregeling met het oog op het behoud van de woning.
In de praktijk is het zo dat wanneer de tot de procedure van de collectieve schuldenregeling toegelaten schuldenaar de woning behoudt en verder blijft betrekken, de hypothecaire aflossingen, met inbegrip van de interesten, onverminderd worden voortgezet. Aldus wordt de betaling van de interest voortgezet en krijgt de kredietverlener, naar analogie met de verhuurder, een vergoeding voor de terbeschikkingstelling van zijn geldmiddelen.
De verdere aflossing van de hypotheeklening is, zoals hierboven reeds werd beklemtoond, een boedelschuld. Boedelschulden zijn niet alleen niet onderworpen aan de samenloop tussen de schuldeisers. Ook de schorsing van de loop van de interesten geldt enkel voor de in samenloop zijnde schuldeisers en is dus niet van toepassing op boedelschulden.
Nadat zij tot de procedure van de collectieve schuldenregeling werden toegelaten, hebben D. Van P. en P. De R. ervoor gekozen om de woning waarvan zij eigenaar waren, verder te betrekken. Dit werd door hun toenmalige schuldbemiddelaar met een brief van 27 juni 2006 meegedeeld aan de NV R.B. Vervolgens betaalden zij gedurende vijf jaar verder de hypotheeklening af met maandelijkse betalingen van 925,02 euro per maand, m.a.w. de initieel overeengekomen mensualiteit.
Zij hebben er bij de aanvang van de procedure van de collectieve schuldenregeling dus duidelijk voor geopteerd de woning verder te betrekken en de hypotheeklening verder af te betalen. Uit geen enkel gegeven mag blijken dat de verdere afbetaling van de hypotheeklening tijdens de procedure van de collectieve schuldenregeling D. Van P. en P. De R. in een mensonwaardige toestand bracht en dat de verderzetting van de hypotheeklening niet verantwoord was binnen een normaal vermogensbeheer.
Aangezien zij de kredietovereenkomst met de NV R.B. bij de aanvang van de collectieve schuldenregeling niet (of althans niet binnen een redelijke termijn) opzegden, diende deze overeenkomst verder te worden uitgevoerd volgens de overeengekomen modaliteiten en dus tegen betaling van mensualiteiten van 925,02 euro waarvan een deel diende als terugbetaling van het ter beschikking gestelde kapitaal en een deel als vergoeding voor het ter beschikking stellen van kapitaal (m.a.w. de interesten).