Samenvatting
Bezitsvorderingen laten toe dat de bezitter of de houder van een onroerend goed of van een onroerend zakelijk recht opkomt tegen derden die dit bezit of deze detentie storen, teneinde een einde te laten stellen aan deze stoornis of hun bezit te handhaven, zonder dat het geschil ten gronde beslecht wordt (in deze zin S. SNAET, "Art. 1370" in Comm.Ger., 1 en V. SAGAERT, "Reïntegranda en erfdienstbaarheid van uitweg: een gedwongen huwelijk?", RW 2011-12, 1804). Inmiddels is art. 1370 Gerechtelijk wetboek opgeheven bij de invoering van het nieuw BW en vervangen door art. 3.25 (nieuw) BW)
Er zijn twee soorten bezitsvorderingen. Artikel 1370, eerste lid van het Gerechtelijk Wetboek regelt de zogenaamde 'klachte' of 'complainte', terwijl artikel 1370, tweede lid van het Gerechtelijk Wetboek handelt over de zogenaamde 'reïntegranda". Beide bezitsvorderingen kunnen enkel worden ingesteld met betrekking tot onroerende goederen of onroerende rechten die door verjaring kunnen worden verkregen (artikel 1370, eerste lid, 1 ° van het Gerechtelijk Wetboek).
De reïntegranda is geen bezitsvordering in de strikte zin van het woord, nu zij ook kan worden ingesteld door de loutere houder of detentor van een onroerend goed of recht (in deze zin Cass. 29 mei 1997, Pas. 1997, 607 en Cass. 19 oktober 2007, Pas. 2007, 1830). Deze vordering strekt ertoe de openbare rust te handhaven. Zij vormt een bijzondere toepassing van het verbod van eigenrichting (in deze zin V. SAGAERT, "Reïntegranda en erfdienstbaarheid van uitweg: een gedwongen huwelijk?", RW 2011-12, 1805).
De reïntegranda kan enkel worden ingesteld wanneer de stoornis of de ontzetting van bezit veroorzaakt is door geweld of feitelijkheden (artikel 1370, tweede lid van het Gerechtelijk Wetboek) (in deze zin Cass. 29 mei 1997, Pas. 1997, 607 en Cass. 19 oktober 2007, Pas. 2007, 1830).
In dit geschil is er geen sprake van geweld of feitelijkheden, zodat de eis van appellant geen reïntegranda is, maar een klachte of complainte.
De klachte of complainte is de bezitsvordering die strekt tot handhaving van het bezit (in deze zin S. SNAET, "Art. 1370" in Comm.Ger., 2). Deze bezitsvordering strekt ertoe het deugdelijk bezit, het bezit dat tot verkrijgende verjaring kan leiden, te beschermen tegen stoornissen door derden (in deze zin V. SAGAERT, "Reïntegranda en erfdienstbaarheid van uitweg: een gedwongen huwelijk?", RW 2011-12, 1805).
Hieruit volgt dat artikel 1370, eerste lid van het Gerechtelijk Wetboek een aantal voorwaarden koppelt aan de uitoefening van een klachte of complainte. In de eerste plaats moet het gaan om onroerende goederen of rechten die door verjaring kunnen worden verkregen (artikel 1370, eerste lid, 1° van het Gerechtelijk Wetboek) (in deze zin Cass. 17 maart 1983, Pas. 1983, 785). In de tweede plaats moet dit bezit minstens 1 jaar oud zijn (artikel 1370, eerste lid, 2° van het Gerechtelijk Wetboek). Dit is een feitenkwestie, waarvan het bewijs door alle middelen van recht geleverd kan worden en die soeverein door de feitenrechter wordt beoordeeld (in deze zin S. SNAET, "Art. 1370" in Comm.Ger., 8).
Er wordt ook enige diligentie verwacht van de titularis van dit vorderingsrecht, in die zin dat de stoornis of ontzetting uit het onroerend goed of recht minder dan 1 jaar vóór het instellen van de bezitsvordering moet hebben aangevangen of plaatsgevonden (artikel 1370, eerste lid, 4° van het Gerechtelijk Wetboek). Het betreft een vervaltermijn. Deze termijn kan niet gestuit of geschorst worden (in deze zin S. SNAET, "Art. 1370" in Comm.Ger., 10).
Artikel 1371 van het Gerechtelijk Wetboek bepaalt dat bezitsvorderingen en eigendomsvorderingen niet samen mogen worden ingesteld en dat de eiser in het eigendomsproces niet meer wordt toegelaten tot het instellen van een bezitsvordering.
Deze wetsbepaling strekt ertoe het rechtsgeschil over de eigendom en het bezit duidelijk van elkaar te scheiden (in deze zin Cass. 6 maart 1981, Pas. 1981, I, 738). Een eigendomsvordering strekt tot handhaving, teruggave, erkenning of ontkenning van de eigendom of van een ander zakelijk recht zoals een erfdienstbaarheid (in deze zin S. SNAET, "Art. 1371 Ger.W." in Comm.Ger., 2). De eiser in een eigendomsgeschil baseert zijn eis op een recht, terwijl de eiser in een bezitsprocedure zijn aanspraak steunt op een feitelijke toestand (in deze zin S. SNAET, "Art. 1371 Ger.W." in Comm.Ger., 4).
Beide rechtsgedingen mogen niet samen ingesteld worden.
Eens een eigendomsvordering werd ingesteld, kan geen bezitsvordering zoals bedoeld in artikel 1370 van het Gerechtelijk Wetboek meer worden ingesteld. Ten slotte moet het resultaat van de bezitsprocedure afgewacht worden en moet een maatregel die in de bezitsprocedure werd opgelegd om de bezitsstoornis te herstellen of te voorkomen in principe eerst uitgevoerd worden, alvorens een eigendomsvordering wordt toegelaten.
Aldus tracht de wetgever een kluwen aan procedures, die niet noodzakelijk tot de bevoegdheid van dezelfde rechter behoren, te voorkomen. Zo behoort de belangrijkste van de eigendomsvorderingen, de revendicatie (behoudens met betrekking tot erfdienstbaarheden), tot de bevoegdheid van de rechtbank van eerste aanleg, terwijl de bezitsvordering met betrekking tot onroerende goederen en rechten behoren tot de bevoegdheid van de vrederechter. Gelet op de waarde of kennelijke waarde die onroerende zakelijke rechten doorgaans hebben, is het hoogst onwaarschijnlijk dat de vrederechter krachtens zijn algemene bevoegdheid, zoals bepaald in artikel 590 en 592 van het Gerechtelijk Wetboek, bevoegd zal zijn om kennis te nemen van een eigendomsvordering.
Krachtens artikel 1371, tweede lid van het Gerechtelijk Wetboek leidt de eerder ingestelde eigendomsvordering tot de ontoelaatbaarheid van de bezitsvordering.