De vermeldingen van het authentiek testament betreffende het dictee van het testament en de voortdurende aanwezigheid van twee getuigen hebben bewijskracht zolang er geen betichting van valsheid is.
Dit houdt in dat, tot bewijs van het tegendeel (dat enkel te leveren is via een procedure wegens valsheid), aangenomen moet worden dat de decujus kon praten alsook dat deze een voldoende samenhangend taalgebruik hanteerde, opdat de notaris hieruit een uiterste wilsbeschikking kon distilleren en vervolgens neerschrijven in het testament.
Bij een notarieel testament moet de wilsbeschikking die wordt opgetekend door de notaris immers voortgaan op wat de erflater/testator hem mondeling voorzegt.
De plicht om rekenschap af te leggen (artikel 1993 oud Burgerlijk Wetboek) geldt ook voor wie als feitelijk lasthebber optrad.
Aldus is elke lasthebber van de erflater gehouden tot rekening en verantwoording ten aanzien van de erfgenamen.
Deze plicht behelst naast een informatieplicht ook een teruggaveplicht van de in het raam van de opdracht ontvangen fondsen.
Nu kan er door de lasthebber worden voorgehouden dat er reeds aan de overleden lastgever rekening en verantwoording werd verschaft.
Het verlenen van rekenschap is niet aan vormvereisten onderworpen maar de lasthebber draagt de bewijslast dat hij aan zijn verplichtingen heeft voldaan.
In beginsel moet, conform het (temporeel) bewijsrecht, voor de bedragen boven 375,00 euro dan wel boven de 3.500 euro het bewijs van de nakoming van de informatie- en teruggaveplicht een schriftelijk bewijs worden voorgelegd.
Enkel in welbepaalde specifieke omstandigheden kan bij afhalingen van beperkte(re) bedragen die (bijvoorbeeld) kaderen binnen de aankopen/uitgaven van de dagelijkse zorgen van de lastgever, (gebeurlijk) worden aanvaard dat de lastgever/ouder onmiddellijke controle op de uitvoering van de lastgeving (door zoon/ dochter) heeft uitgevoerd. (artikelen 1341 en 1996 oud Burgerlijk Wetboek).
Van een normaal en zorgvuldig persoon, grote bedragen overschrijft van een rekening van een hulpbehoevend persoon, mag verwacht worden dat daaromtrent de nodige stukken worden bijgehouden. Minstens mag worden verwacht dat bij de transacties enige verduidelijking wordt vermeld als referte.
Stellen dat bepaalde bedragen dienstig waren voor derden doet de vraag stelle, waarom deze bedragen niet rechtstreeks aan de voorgehouden bestemmeling werden overgemaakt. Alleszins dient dan ook bewijs voorgelegd waaruit blijkt dat deze gelden ook de beweerde bestemmelingen hebben bereikt.
Het komt niet aan de notaris-vereffenaar, noch aan de rechter toe om te bepalen wat het maandelijks bestedingspatroon kon/mocht zijn van de lastgever. Maar het komt in eerste instantie aan de lasthebber van de zorgbehoevende lastgever toe om na diens overlijden de nodige verantwoording te verschaffen.
De gelden waarvoor de lasthebber geen verantwoording kan geven mogen niet gekwalificeerd worden als een schenking.
Inzake de geldigheid van schenkingen dient er sprake te zijn van de aanwezigheid van de animus donandi. Deze intentie tot vrijgevigheid of het inzicht te begiftigen wordt niet vermoed, zodat het bewijs ervan moet worden bijgebracht.
Het loutere bestaan van een familiale relatie tussen de verrijkte en de verarmde volstaat niet als bewijs voor de intentie tot vrijgevigheid.
Een schenking wordt niet vermoed.
Eén en ander geeft aanleiding tot terugbetaling.
Vraagt stelt zich dan of er ook sprake is van heling.
Artikel 792 oud Burgerlijk Wetboek heeft betrekking op alle gevallen van bedrog waarin een erfgenaam, ten nadele van zijn mede-erfgenaam, de gelijkheid van de verdeling tracht te verbreken, hetzij doordat hij zich goederen van de nalatenschap toe-eigent, hetzij doordat hij de desbetreffende hem door de wet opgelegde verklaringen verzuimt en aldus de van de overledene gekregen giften verborgen houdt.
Opdat er sprake zou kunnen zijn van heling van erfgoederen worden de volgende voorwaarden gesteld:
- het wegmaken of verborgen houden van goederen.
- behorend tot de nalatenschap. met bedrieglijk inzicht.
- uitgaande van een erfgenaam.
Naast de andere voorwaarden is alleszins een bedrieglijk inzicht in hoofde van de helende erfgenaam vereist. Het bedrieglijk opzet is een essentiële voorwaarde van de heling.
Bedrieglijk inzicht veronderstelt dat de helende erfgenaam minstens "wetens en willens en te kwader trouw" heeft gehandeld.
Bedrieglijk oogmerk dient bewezen en wordt niet vermoed.
Dit vergt het bewijs van leugenachtige verklaringen heeft afgelegd, of het bewijs dat de geviseerde transacties werden verborgen gehouden.
Het loutere gegeven dat onvoldoende verantwoording kan worden gegeven omtrent een gevoerd beheer volstaat niet ter aanname van enig bedrieglijk oogmerk.