Bewijslast, bewijsmiddelen en beoordeling bewijs van de schade.
Het bestaan van de voorgehouden schade moet echter noodzakelijk en ondubbelzinnig worden vastgesteld vooraleer het herstel nog maar te overwegen.
Er dient daarbij te worden van uitgegaan dat de bewijslast én van het bestaan én van de omvang van de schade principieel rust op de benadeelde, bewijs dat met alle middelen mag geleverd worden (artikel 1315 §1 van het Burgerlijk Wetboek en artikel. 870 van het Gerechtelijk Wetboek). De feitenrechter apprecieert onaantastbaar de bewijsmiddelen die worden aangewend om de voorgehouden schade te bewijzen.
Concreet verlies en niet normaal verlies
Alleen het concrete verlies dat kan vastgesteld worden en niet hetgeen normaal volgens de gewone gang van zaken had kunnen verloren gaan mag in aanmerking genomen worden. De berekening van de schade dient telkens zoveel als mogelijk in concreto te gebeuren.
Vermoeden van schade-beschadigde toestand en hypothetische onbeschadigde toestand
Het bestaan van schade wordt afgedaan als een vermoeden, gebaseerd op een veronderstelde algemene wetmatigheid, zonder enig concreet bewijs.
Alle schade, ook die welke algemeen als zeker wordt bestempeld, is het resultaat van een hypothese door de vergelijking die wordt gemaakt tussen de actuele beschadigde toestand en de hypothetische onbeschadigde toestand.
Ervaringsregels door de rechter
De rechter mag zich dan steunen op ervaringsregels die hij als rechter en/of als mens kent en die vermoedens uitmaken die noodzakelijk in de rechtsbedeling worden verondersteld en aldus noodzakelijkerwijze tot het recht behoren. De rechter mag aldus onder meer afgaan op feitelijke vermoedens als het hem voorkomt dat de normale gang van zaken is verstoord.
Berekening schade in concreto of ex aequo et bono
Wanneer een berekening in concreto niet mogelijk is, mag een benaderende herstelwijze van het bedrag van de schade worden gehanteerd: de begroting ex aequo et bono, hetzij een forfaitaire evaluatie uit billijkheidsoverwegingen.
Deze berekeningswijze mag overeenkomstig de artikelen 1382 en 1383 van het Burgerlijk Wetboek door de rechtbank gehanteerd worden wanneer geen van de partijen elementen voor een nauwkeurige begroting of de juiste vaststelling van de omvang van de schade verschaft of kan verschaffen.
Slaagt het slachtoffer er dus niet in objectieve stavingsstukken voor te leggen, dan kan de begroting ex aequo et bono gebeuren.
De beslissing van de rechter om aldus een vergoeding toe te kennen is naar recht verantwoord wanneer hij de redenen opgeeft waarom, enerzijds, de door een partij voorgestelde ramings- en/of berekeningswijze moet worden verworpen, en anderzijds, de raming enkel ex aequo et bono kan geschieden.
Bewijs van schade zonder bewijs van gevorderd bedrag
De rechter die het bestaan aanneemt van schade, veroorzaakt door een fout, kan de vordering tot vergoeding van die schade niet afwijzen op de enkele grond dat de benadeelde het gevorderde bedrag niet bewijst. In dat geval staat het de rechter de geldwaarde ervan te ramen op een met die schade overeenstemmend bedrag.